Woestijnen en droge struwelen vormen een van de veertien biomen waarin het WWF het landoppervlak van de aarde indeelt. Het neemt 21,2% van het landoppervlak in beslag en is daarmee het grootste bioom.[1]
Het zijn gebieden waar droogte heerst en die gekenmerkt worden door:
De vegetatie is gewoonlijk van geringe dichtheid, maar kan toch rijk genoemd worden. Meestal wordt zij slecht op bepaalde plaatsen aangetroffen en wel op plekken die gunstige omstandigheden verschaffen zoals bij een aquifer, een (tijdelijke) waterloop, een oase enz.
De planten vertonen gewoonlijk ook bepaalde aanpassingen die het mogelijk maken onder de harde omstandigheden te overleven. Dit betreft de droogte, maar ook het gebrek aan beschutting tegen de vaak harde wind die over het kale landschap raast. Opvallende kenmerken:
Ook hier is de dichtheid vaak gering, maar vaak zijn er endemische soorten met speciale aanpassingen aan het harde klimaat
De gronden van de (half)woestijnen hebben door de schaarste aan vegetatie gewoonlijk ook een geringe biomassa, tussen 30 en 300 g/m. In de halfwoestijnen kan dit oplopen tot ongeveer 1000 g/m. Plantenresten neigen ernaar onmiddellijk verteerd te worden door de fauna en microflora. Vegetatie treedt daarom vaak in eilandjes op, namelijk op die plekken waar wat biomassa voorhanden is. Het kale landschap staat daardoor sterk aan erosie bloot.