In Ulster had men drie dagen nodig om slechts drie klassen te laten racen. Dat het publiek langs het Dundrod Circuit niets hoefde te betalen (openbare weg) was terecht: van de top tien in de 500cc-stand kwam helemaal niemand aan de start. Gilera bleef helemaal thuis, MV Agusta stuurde alleen de 250cc-rijders en Moto Guzzi gaf voor de gelegenheid een 500cc-racer aan Bill Lomas, maar Ken Kavanagh en Duilio Agostini kwamen niet opdagen. De privérijders, die zich op 25 augustus in Nederland moesten verantwoorden voor de rijdersstaking tijdens de TT van Assen, gebruikten de Ulster Grand Prix om de Professional Riders Association op te richten, die door de KNMV als partij niet werd geaccepteerd omdat ze ten tijde van het gebeurde nog niet bestond.
500cc-klasse
Zonder de deelname van de beste coureurs uit de 500cc-klasse werd de race vooral een grote tegenslag voor Norton, dat weliswaar geen fabrieksteam meer had, maar terecht had gehoopt op een overwinning. Moto Guzzi had haar Quattro Cilindri terzijde geschoven en was nog niet klaar met de ontwikkeling van de Otto Cilindri, maar had intussen de eencilinder Monocilindrica 500 van twee bovenliggende nokkenassen voorzien. Bill Lomas won er de race mee voor John Hartle (Norton) en Dickie Dale, eveneens met een Monocilindrica 500. De overige punten werden verdeeld onder privérijders.
Hermann Paul Müller wist nog niet precies hoeveel punten hij had, want hij had een protest ingediend tegen de overwinning van Bill Lomas in Assen (Lomas had daar getankt zonder zijn motor af te zetten). Daarom was het van belang dat hij in Ulster zou winnen, maar dat lukte niet. Het werd een succes voor de NSU Sportmax-productieracer omdat John Surtees won voor Sammy Miller, maar Müller werd slechts zesde. Een meevaller was dat concurrent Cecil Sandford slechts vijfde werd, waardoor Müller aan de leiding van het wereldkampioenschap bleef.