De afstandloop van 100 meter is de kortste sprintwedstrijd die door senioren op een outdoor-baan gelopen wordt. Dit onderdeel wordt ook wel het koningsnummer van de atletiek genoemd.
In de 18e en 19e eeuw ontstonden op de Britseuniversiteiten wedstrijden die de voorlopers van de huidige atletiekwedstrijden waren. Springnummers en loopnummers waren toen al algemeen bekend onder de studenten. Aangezien men in Groot-Brittannië een ander meetsysteem hanteert, was de korte sprint daar geen 100 meter, maar 100 yard (91,4 meter). Toen ook de Fransen zich meer in atletiek gingen interesseren, wilde men een sprintafstand volgens het Europese meetsysteem. De 100 yard werd in 110 yard (100,54 meter) veranderd. Uiteindelijk werd beslist dat er op de Olympische Spelen 100 meter gelopen zou worden. De Britten hielden nog een tijd beide systemen aan maar kozen uiteindelijk toch voor de 100 meter.
Indeling
De 100 meter is een zeer korte afstand, wat niet wegneemt dat dit onderdeel een ingewikkelde indeling kent. De wijze waarop een bepaalde fase wordt ingezet, kan bepalend zijn voor winst of verlies.
Fase 1 'De start'
De start is van essentieel belang bij een korte sprintafstand. De gemiddelde reactietijden zijn hier beduidend korter dan bij een 200 of 400 m en dat is ook psychologisch verklaarbaar. Hoe korter de sprintafstand, des te sneller moet de atleet reageren om goed te lopen. Sommige sprinters reageren sneller dan de door World Athletics vastgestelde 0,100 seconde-grens van een valse start. Mannen reageren in het algemeen sneller dan vrouwen, hoewel onder anderen Florence Griffith-Joyner hierop een uitzondering vormde. De reactietijd wordt elektronisch gemeten van het begin van het startschot tot er een zekere horizontale kracht op de startblokken wordt gedrukt.
Fase 2 'De versnelling'
In deze fase wint de sprinter snel aan snelheid, van 0 m/s naar 10 m/s. Hij doet dat door middel van kleine snelle passen. Naarmate de versnelling minder hard toeneemt, zal de atleet zijn pas vergroten. Deze fase eindigt afhankelijk van de sprinter tussen de 40 en 70 meter.
Fase 3 'De topsnelheid'
In deze fase is de sprinter op zijn topsnelheid. Meestal wordt deze na zo'n 40 à 70 meter bereikt. Mannen halen tot 12 m/s (43,2 km/u), vrouwen halen tot 10,5 m/s (37,8 km/u).
Fase 4 'De negatieve versnelling of vertraging'
Na enkele seconden topsnelheid houdt de atleet de snelheid niet meer vast en zal na 70-90 meter onvermijdelijk vertragen. Sommige atleten vertragen langzamer dan anderen, waardoor het lijkt of ze een eindsprint maken, maar dat is puur gezichtsbedrog. Om toch snelheid proberen te behouden, vergroot de atleet zijn pas.
Fase 5 'De finish'
Eén pas voor de finish brengt de sprinter de borst naar voren. De tijd wordt immers gemeten wanneer de torso (dus niet een arm of het hoofd) over de finish komt.
1 Deze tijd werd door een aantal lopers geëvenaard, onder meer door de Nederlander Chris Berger.
2 Sinds 16 oktober 1968 was de gemiddelde snelheid van de wereldrecordhouders op de 100 m (uitgezonderd die van Leroy Burrell in de periode van 6 juli 1994 tot 23 juni 1996) lager geweest dan die van de wereldrecordhouders op de 200 m (Tommie Smith, Pietro Mennea en Michael Johnson). Totdat Usain Bolt er op de WK van 2009 in Berlijn op de 100 m 9,58 s en op de 200 m 19,19 s van maakte.
3Ben Johnson finishte hier als eerste in 9,79, maar werd positief bevonden in de dopingcontrole.
4 Powell liep deze tijd op 11 juni 2006 in Gateshead (GB) en in augustus 2006 tijdens de Golden League wedstrijd in Zürich (CH) opnieuw. Justin Gatlin evenaarde dit record op 12 mei 2006 in Doha, Qatar. Nadien werd zijn tijd van de tabellen gehaald wegens dopinggebruik.
(en) Records (IAAF): 100 m mannen outdoor, 100 m vrouwen outdoor, 100 m mannen indoor (pagina niet meer beschikbaar) en 100 m vrouwen outdoor (pagina niet meer beschikbaar)