Vanaf het begin van de 16e eeuw geldt de klassieke oudheid als bakermat van de Europese kunst. Voor de meeste Noord-Europese kunstenaars ontbraken echter de mogelijkheden om het klassieke Rome te bezoeken. Koning Lodewijk XIV besloot dat Franse kunstenaars de kunstuitingen uit die periode met eigen ogen moesten kunnen bekijken en bestuderen. Daarom stelde de door hem opgerichte Académie Royale de Peinture et de Sculpture in 1666 de Prix de Rome in. De prijs bestond uit een geldbedrag (stipendium) waarmee de winnaar vier jaar in Rome kon werken aan de Académie de France, die toen was gevestigd in de Villa Medici. Er waren ook "Tweede Prijzen", die de winnaars toelieten om in dezelfde academie te werken, maar voor een kortere tijd.
Wie dit diploma in de eerste helft van de 20e eeuw wilde bekomen moest hiertoe een drietal weken in afzondering om er een eigen kunstwerk te ontwerpen en volledig af te werken, zonder enig contact met de buitenwereld. Voor de muziek bestond het examen uit het schrijven van een fuga.
In 1968 werd de oorspronkelijke Franse Prix de Rome door André Malraux afgeschaft.
Sinds 1968 wordt deze prijs in diverse landen, waaronder België, Nederland en Canada, uitgereikt aan kunstenaars die waardig geacht worden deze prijs als aanmoediging te ontvangen.
Nederland
In Nederland bestaat sinds 1808 onder de naam Prix de Rome een aanmoedigingsprijs voor jonge kunstenaars en architecten. De prijs werd door Lodewijk Napoleon in het Koninkrijk Holland ingevoerd. In 1817 bevestigde Koning Willem I het bestaan van de prijs, als onderdeel van de oprichting van een "Koninklijke Akademie" in Amsterdam en Antwerpen. De academies moesten per jaar een wisselend systeem van concoursen organiseren voor het winnen van een reis naar Rome, de zogenaamde "Groote Prijs". Het duurde echter tot 1823 voordat men deze wedstrijd voor het eerst zou organiseren.
Minister Thorbecke hief de prijs in 1851 op, maar in de Wet op de Rijksacademie van 26 mei 1870 legde Koning Willem III de prijs weer officieel vast. De verantwoordelijkheid voor handhaving van bepalingen en spelregels berust sindsdien bij de directeur van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten.
De prijs werd uitgereikt op het gebied van de Schone Kunsten en van de Schone Bouwkunst. Men kende een eerste en een tweede prijs, bestaande uit een gouden en een zilveren "eerepenning". Vanaf 1884 ontving de winnaar van het goud bovendien jaarlijks een stipendium van twaalfhonderd gulden.
Het doel van de Prix de Rome bleef ongewijzigd: de prijs moedigde met een grote geldprijs jonge beeldend kunstenaars en architecten aan in hun ontwikkeling, bij voorkeur met een internationale oriëntatie. Ook de drie fasen bleven gehandhaafd: na een voorronde (de wedstrijd) volgde de eindronde, een werkperiode voor de vier genomineerden in de Rijksacademie. Het werk dat in deze periode werd gemaakt was de basis voor de eindbeoordeling en werd daarna gepresenteerd in een tentoonstelling en een publicatie. Veel aandacht ging uit naar de processen die tot deze resultaten leidden, zowel bij de genomineerde kunstenaars als bij de jury's.
In 1985 werd de opzet van de Prix de Rome - gelijktijdig met de reorganisatie van de Rijksacademie - gewijzigd. Het prijzengeld werd verhoogd en meer kunstenaars werden in de gelegenheid gesteld deel te nemen. Stimulering van de artistieke ontwikkeling in een internationale context stond nog steeds centraal. De Prix de Rome was opgezet als een wedstrijd en kende een cyclus van vijf jaar, waarin tien terreinen van beeldende kunst en architectuur steeds paarsgewijs aan bod kwamen:
5 - Beeldhouwen - Beeldende Kunst en Publieke Ruimte
Elke vier jaar is er sinds 2005 een architectuurprijs en elke twee jaar een voor beeldende kunst. Met ingang van 2006 heet de prijs "Prix de Rome.nl". De financiering en organisatie is sinds 2013 in handen van het Mondriaan Fonds.
Mondriaan Fonds
Per 1 januari 2013 werd de organisatie van de Prix de Rome overgedragen aan het Mondriaan Fonds.[1] Het doel van de prijs bleef ongewijzigd, maar de systematiek is enigszins aangepast. De open inschrijving is vervangen door een systeem waarbij kunstenaars en architecten worden voorgedragen door scouts die elk twee namen kunnen voordragen. Daarnaast kunnen derden, onder wie ook kunstenaars en architecten zelf, via het Mondriaan Fonds namen van kandidaten voordragen aan de jury. De jury selecteert uit de voorgedragen kandidaten vier kunstenaars of architecten die ieder een werkbudget van € 7500 ontvangen. De kunstenaars en architecten op de shortlist hebben vijf maanden de tijd om nieuw werk te maken waarop zij uiteindelijk door de jury worden beoordeeld. Voor architecten wordt door de jury een opdracht geformuleerd. De winnaar ontvangt een bedrag van € 40.000 en een werkperiode in de American Academy in Rome. Per 2021 dient de kunstenaar zichzelf weer aan te melden naar aanleiding van de inschrijfvoorwaarden.
1932 - Nel Klaassen (1e prijs beeldhouwkunst), Gerrit van der Veen (2e prijs beeldhouwkunst), Dick Broos (1e prijs schilderkunst), J. Bouhuijs (2e prijs schilderkunst(
In 1817 stelde Koning Willem I een tweejaarlijkse Prijs van Rome in aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Na de scheiding tussen Nederland en België in 1830 werd dit zonder onderbreking verdergezet, en werd de prijs vanaf 1847 jaarlijks. Er waren wedstrijden voor kunstschilders, grafici, beeldhouwers en architecten (aanvankelijk lag de volgorde niet vast; vanaf 1882 kwamen beeldhouwkunst, schilderkunst en architectuur elk om de 3 jaar aan bod en gravure om de 5 jaar).
Het concours was streng gereglementeerd. Tijdens de proef werden de kandidaten opgesloten in loges en mochten met niemand contact hebben (vanuit het romantische idee dat de inspiratie volledig uit de kunstenaar zelf moest komen). De leeftijdgrens voor de deelnemers was 30 jaar (vanaf 1892 was het 31 jaar). In de drie jaren na het einde van de Eerste Wereldoorlog (in 1919, 1920 en 1921) werd uitzonderlijk een dubbel concours georganiseerd: een gewoon concours voor deelnemers onder de 31 jaar en een bijzonder concours voor deelnemers tussen 31 en 35 jaar die door de oorlog de normale leeftijdsgrens hadden overschreden en die op die manier alsnog de kans kregen om deel te nemen. Het reglement schreef verder voor dat slechts zes personen mochten deelnemen aan de definitieve proef. Als er meer inschrijvingen waren – wat meestal het geval was – werd eerst een voorbereidende proef gehouden. De winnaar ontving een beurs voor vier jaar, uitbetaald per semester, waarvan de laatste betaling gebeurde na zijn terugkeer.
Er werd ook een tweede prijs toegekend en een eervolle vermelding. De tweede prijs bestond uit een gouden medaille ter waarde van 300 frank. Als de jury de kwaliteit van het geleverde werk onvoldoende hoog vond, kon zij ook beslissen geen eerste prijs toe te kennen, en zich te beperken tot een tweede prijs.
Vanaf 1851 moest de laureaat een examen afleggen vooraleer hij op reis kon vertrekken. Hierin werd nagegaan of de laureaat geestelijk rijp was om de confrontatie met de kunstwerken uit de Oudheid en de Renaissance aan te gaan. Het examenprogramma was zeer ruim en omvatte kennis van de Franse taal, literatuur, geschiedenis en antropologie.
In 1921 werd het concours grondig gewijzigd. Het werd niet langer georganiseerd aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen en het systeem van de loges werd afgeschaft. Kandidaten mochten maximum 26 jaar zijn en moesten zich aanmelden bij de Minister van Wetenschappen en Kunsten. Nadien werd het reglement nog enkele keren gewijzigd, en voor het laatst in 1961. De organisatie lag toen bij de Minister van Openbaar Onderwijs en de wedstrijd stond open voor Belgen tussen 25 en 35 jaar.
Muziek
Naar analogie met de prijs voor schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur en gravure, werd in 1840 ook een tweejaarlijkse prijs voor muziek ingesteld te Brussel. Het reglement werd in 1849 definitief vastgelegd. Kandidaten moesten zich aanmelden bij de Minister van Binnenlandse Zaken. Ze moesten Belg zijn en maximum 30 jaar oud. De deelnemers werden in loges ondergebracht en mochten tijdens de proef met niemand contact hebben. Na een voorbereidende proef mochten de zes besten deelnemen aan de finale proef. Hun opdracht was een cantate te componeren over een opgegeven onderwerp. Ze kregen daartoe 25 dagen. De winnaar ontving een beurs waarmee hij zich kon gaan vervolmaken in Duitsland, Frankrijk en Italië. Er kon ook een tweede prijs worden toegekend (een gouden medaille ter waarde van 300 frank) alsook een eervolle vermelding. Als de jury de kwaliteit van het geleverde werk onvoldoende hoog vond, kon zij ook beslissen geen eerste prijs toe te kennen, en zich te beperken tot een tweede prijs.
Het reglement werd gewijzigd in 1929 en voor de laatste maal in 1960.
Alle cantates worden thans bewaard in het Koninklijk Conservatorium in Brussel.
Door de regionalisering van de culturele bevoegdheden in België vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw verdwenen deze nationale prijzen.
België: G. Persoons, Deelnemers aan de "Prijs van Rome" 1819-1921, Antwerpen, 1973; C.A. Dupont, Modèles italiens et traditions nationales. Les artistes belges en Italie 1830-1914, (Belgisch Historisch Instituut te Rome, Bibliotheek LIV), Brussel/Rome, 2005, p. 37-127. Een overzicht van alle laureaten in kunst en muziek, inclusief 2e en 3e prijs, tot 1893 in Annuaire de l'Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 60, Brussel, 1894, p. 149-153 en 175-177.
Nederland: Jacob Dijkstra, 100 jaar Prix de Rome 1884-1984, Amsterdam 1985. Tentoonstellingscatalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in de Rijksakademie van Beeldende Kunst, Amsterdam (tekstredactie Rieke van Leeuwen). ISBN 90 6322 119 3.
Nederland: Marguerite Tuijn (red.), Prix de Rome MDCCCVIII MMVIII, Amsterdam 2007. ISBN 978 90 468 0461 2