Zijn bijnaam "Houtebeen" kreeg hij nadat hij in een gevecht gewond was geraakt en een been van hem moest worden afgezet. Dit werd vervangen door een houten been. Ook bij andere naties was hij als "Houtebeen" bekend: Pie de Palo in het Spaans, Perna de Pau in het Portugees en Pied de Pol in het Frans. De Spanjaarden noemden hem ook wel El Pirata. Jan Vos dichtte over hem:
Dit is hy die de zee zal baanen naar de Mooren.
Heeft hy een been van hout? hy heeft een yzre handt.
Het klotsen van zyn stelt dreunt Aragon in d'ooren
Gelyk een donderslagh. het lichaam van ons Landt
Dat rust niet op zyn been: maar op zyn moedigheeden.
Wie zich vol moedts betoont ontbreekt het aan geen leeden.[2]
Nog in 1704 memoreerde de Spaanse zeeheldBlas de Lezo het houten been van Jol, toen na de Zeeslag bij Málaga Lezo’s linkerbeen moest worden geamputeerd. De Spanjaard stelde zich toen Jol ten voorbeeld als een zeeman die grootse daden verrichtte en grote beroemdheid verwierf, ondanks zijn theoretische handicap.[3]
Verrichtingen in West-Indië
Jol, afkomstig uit een Scheveningse schippersfamilie, ging in 1626 in dienst bij de West-Indische Compagnie en stak negen keer de Atlantische Oceaan over om de Spanjaarden en Portugezen in de West (de Braziliaanse kust en de Caraïben) te bestrijden.
In februari 1635 bezocht Jol als een van de eerste WIC-vertegenwoordigers het recent door Van Walbeeck ingenomen Curaçao, en bracht hem de nadrukkelijke opdracht van de Heren XIX over om het eiland niet te verlaten. Daarna overviel hij met een krijgslist[noot 3] de haven van Santiago de Cuba, en overmeesterde vervolgens in diverse zeegevechten 11 vijandelijke schepen, waaronder het Spaanse admiraalsschip en viceadmiraalsschip van Cartagena de Indias. Aan het einde van deze succesvolle expeditie werd hij echter in de buurt van Duinkerke gevangengenomen door een eskader van zeven Duinkerker kapers onder leiding van Jacob Collaert, die hem pas ruim een half jaar later weer uitleverde. Zijn beroemde jacht De Otter werd nadien waarschijnlijk gebruikt door de kapers.[6]
Zilvervloot
In 1637 viel hij als commandeur van een eigen eskader brutaalweg één der rijkst beladen gekonvooieerde koopvaarders uit de Spaanse Zilvervloot aan, en maakte die buit. In 1638 werd hij benoemd tot admiraal van de WIC, en deed in die functie een aanval op de gehele Zilvervloot onder Don Carlos de Ibarra. Deze actie mislukte echter door tegenstand van zijn kapiteins[noot 4], die zich (hetzij uit lafheid, hetzij uit jaloezie dat Jol met voorbijgaan van ouderen in rang tot admiraal was benoemd) aan de strijd onttrokken.[8] Voor zijn persoonlijke dapperheid tijdens deze aanval beloonden de Staten-Generaal hem met een gouden ketting met medaille. De gerechtelijke procedure tegen zijn rebelse kapiteins sleepte echter bijzonder lang aan, en leidde uiteindelijk tot slechts matige straffen.[noot 5] Jol was over de gang van zaken zo verbolgen, dat hij zijn positie bij de WIC opzegde en in dienst trad bij de VOC.[9] Tijdens de Slag bij Duins het daaropvolgende jaar commandeerde hij zijn eskader dan ook vanaf een schip van de VOC.
In 1640 leverden admiraals Jol (inmiddels weer terug in dienst bij de WIC) en Lichthart de Tweede Slag bij Salvador da Bahia, waar zij onder meer 27 Portugese suikerfabrieken ontmantelden in de streek rondom Salvador da Bahia, als vergelding voor de schade die Portugese strijders eerder aan de plantages in het Nederlandse gebied hadden aangericht. Na afloop van deze slag ondernam Jol een tweede (en laatste) poging om de Zilvervloot te overmeesteren, doch zijn zoektocht naar de Spaanse vloot werd bemoeilijkt doordat de zijne in een heftige orkaan verzeild raakte. Bovendien hielden de Spanjaarden angstvallig hun schepen in de havens van Vera Cruz en Cartagena de Indias, zolang als Jols vloot in het Caraïbisch gebied verbleef. Met gevoel voor historie plunderde Jol hierop de Spaanse bezittingen in de baai van Matanzas (waar Piet Hein twaalf jaar eerder de Zilvervloot in handen was gevallen), en voorzag zijn schepen aldaar in alle rust van water en andere nodige zaken.
Slag bij Duins
Tijdens de Slag bij Duins in 1639 voerde Jol als viceadmiraal van de Staatse vloot het bevel over een eskader van tien schepen[noot 6], waarmee hij op last van Maarten Tromp onder meer de vluchtroute afgrendelde voor de noordelijke flank van de Spaanse Armada. Door de overwinning van de Nederlanders op deze vloot ging de hegemonie van de Spanjaarden op de Europese wateren voorgoed verloren. Daniël Heinsius schreef op de overwinning het gedicht Don Spek,[noot 7] waarin hij de spot drijft met de Spaanse bevelhebber Don Antonio de Oquendo en er een aantal Nederlandse Dons van eigen maaksel tegenover stelt (waaronder Jol als Don Houtebeen):
De Zee was Don te klein; ons mannen waren dwergen;
De schepen min als niet; zijn Gallioenen, bergen!
Den blixem van de zee, bewust van wind en vloed,
De mannelike Tromp, heeft hem aldaar ontmoet
Met ingeboren Dons, raphandige gezellen,
Die altijd op de zee de pijpen aardig stellen.[noot 8]
Don Keertekoe, Don Jaap, Don Houtebeen was daar
Don Banker en Don Vijg met Don de Mangelaar.[10]
Voor zijn verrichtingen tijdens de Slag bij Duins ontving Jol een beloning van 100 ducatons. Tevens werd hem bij deze gelegenheid door de verzamelde Oost- en West-Indische Compagnie een gouden medaille uitgereikt. Hierna zien we hem weer terug op zijn post als admiraal van de WIC.
Laatste veroveringen in West-Afrika
In Nederlands-Brazilië voelde gouverneurJohan Maurits zich intussen genoodzaakt een tweede steunpunt in Afrika te verwerven voor de slavenhandel (in aanvulling op het reeds eerder veroverde São Jorge da Mina) en de suikerrietteelt. Op 30 mei 1641 voer Jol daarom op Johan Maurits’ verzoek vanuit Nederlands-Brazilië naar Afrika, en veroverde daar respectievelijk de stad São Paolo de Loanda in Angola (hetgeen Piet Hein in 1624 niet gelukt was) en het eiland São Tomé op de Portugezen. Het imperium van de West-Indische Compagnie had hiermee zijn grootste omvang bereikt. Jol zelf echter overleed kort na de verovering, op 31 oktober 1641, te São Tomé aan malaria. Jacob Steendam dichtte ter gelegenheid van zijn overlijden de volgende regels:
Heeft Houte-Been ook niet eens anders Tuyn gespit?
Loanda proefd sijn Staal, en Santomé sijn Pésen,
Dies sal sijn grote Naam by ons onsterflijk wesen.[11]
Familie
Cornelis Jol was gehuwd met Aeltje Jans, en woonde met haar in Amsterdam. Zij kregen drie kinderen: een dochter (Annetje) en twee zoons (Jan en Cornelis). Beide zoons werden schipper bij de VOC. Zijn jongste zoon Cornelis was daarnaast kapitein van de Leyden tijdens de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog (1652-1654). Evenals zijn vader in 1639, vocht Cornelis junior dus onder aanvoering van Maarten Tromp.
Nel Noordervliet-Jol, De geschiedenis van de oudste geslachten van de familie Jol, 1994.
Voetnoten
↑Men zie bijvoorbeeld zijn reizen van 1626, 1631 en 1631-1632, zoals beschreven door Johanna van Overeem.
↑Zo memoreert Onno Zwier van Haren in zijn De Geusen (1771) een gelegenheid waarbij Jol een Duinkerker kaperschip had veroverd, en op uitdrukkelijke instructie van de Staten Generaal alle gevangenen twee aan twee gebonden overboord moest laten werpen. Volgens Van Haren beende Jol gedurende die strafoefening het dek van zijn schip op en neer, en riep hij - van tijd tot tijd met zijn dreigende vinger naar Den Haag wijzend - uit: ‘Voor uwe rekening, mijne heeren de Staten, voor uwe rekening!’
↑Jol kleedde zijn dekmatrozen in de militaire gewaden van de Orde van Christus en de Orde van Sint-Jacob, voer op klaarlichte dag de haven in met de Spaanse vlag in top, en deed de gouverneur van de stad zo geloven dat het om een Spaans eskader ging.