De zeeslag bij Málaga (of Vélez-Málaga) was de grootste zeeslag tijdens de Spaanse Successieoorlog, die plaatsvond op 24 augustus 1704 ten zuiden van Vélez-Málaga, Spanje.
Minder dan een week na de verovering van Gibraltar ontving de Engelse admiraal Rooke informatie dat een Franse vloot onder bevel van de graaf van Toulouse en d'Estrées Gibraltar naderde. Rooke liet de helft van zijn mariniers achter om het nieuw veroverde gebied te verdedigen en vertrok onmiddellijk met zijn gecombineerde Engels-Nederlandse vloot om de Fransen aan te vallen.
De uitkomst van deze zeeslag was onbeslist. Geen enkel schip aan weerszijden werd tot zinken gebracht of gevangengenomen, maar door de zware averij tijdens het gevecht waren veel schepen nauwelijks zeewaardig en waren de verliezen aan beide kanten hoog. Toen de Franse en de Britse vloten elkaar twee dagen later, op 26 augustus, opnieuw naderden, besloten ze uiteindelijk om geen nieuw gevecht aan te gaan. Aangezien de Britten een groot aantal slachtoffers en zwaar beschadigde schepen hadden, met name hun masten, interpreteerden de Fransen de voorzichtigheid van de Britse vloot ten onrechte als een algemene overwinning. Het eskader van Rear Admiral George Byng, dat zoveel munitie had verbruikt tijdens de verovering van Gibraltar, moest de linie verlaten.
De Fransen keerden terug naar Toulon en eisten de overwinning op. De realiteit was echter dat door de terugtrekking naar Toulon een voorheen tactische patstelling veranderde in een Engels-Nederlandse strategische overwinning want na de Zeeslag bij Vélez-Málaga kwam de Franse marine nooit meer op volle kracht tevoorschijn.
(Schepen met 90 kanonnen en meer waren driedeksschepen)
De achterste linie bestond uit het Nederlandse deel van de Engels-Nederlandse vloot.
3614 kanonnen, 22.543 manschappen
(Schepen met 80 kanonnen en meer waren driedeksschepen) Nota: "LG" betekent "Lieutenant-Général", "CdE" betekent "Chef d'Escadre"
3577 kanonnen, 24.275 manschappen