Salamanca is de hoofdstad van de gelijknamige Spaanse provincie Salamanca, gelegen in de regio Castilië en León, circa 200 km ten westen van Madrid. Ze heeft een oppervlakte van 29 km² en telde in 2019 144.228 inwoners.[1]
Geschiedenis
Het gebied werd al in de zesde eeuw voor Christus bewoond door de Kelten. De stad is gesticht rond 400 v.Chr., mogelijk als versterking door Carthaagse bezetters.
Toen de Romeinen in de 2e eeuw v.Chr. het Iberisch Schiereiland veroverden werd het gebied rondom Salamanca bewoond door de Vacceos, een van oorsprong Keltische stam. Om hun gebied te verdedigen bouwde de Vacceos twee versterkingen aan de oostelijke zijde: de Ocelo Durii en de Salmantica (Salamanca).
Het gebied werd tevens bewoond door een andere stam met een Keltische oorsprong, de Vettonen.
In 200 v.Chr. belegerde Hannibal Salamanca. Na de val van Carthago in 146 v.Chr. consolideerden de Romeinen hun macht en werd Salamanca belangrijker.
De stad was een belangrijke halte op de Ruta de la Plata, de Zilverroute, die van de mijnen in Asturië tot aan het zuiden van Spanje liep. Bij Salamanca kon men de rivier de Tormes oversteken. De Puente Romano, een Romeinse brug uit de 1e eeuw, is voor de helft bewaard gebleven.
Na het verval van het Romeinse Rijk werd de streek bezet door de Alanen en vervolgens door de Visigoten. In de 4e eeuw breidden de Visigoten de stadsmuur uit met twee torens. Uit de documenten rond het concilie van Toledo van 589 weet men dat Salamanca toen bisschopszetel was.
In 712 werd de stad veroverd door de Moren onder leiding van Musa ibn Nusair. Salamanca raakte in verval, werd regelmatig door de Moren geplunderd en de bevolking nam. Pas rond het jaar 1000 was er weer sprake van een opleving. Na de verovering van Toledo door Alfonso VI in 1085 werd het front verplaatst naar de oevers van de Taag, waardoor Salamanca meer kansen kreeg zich te ontwikkelen.
In de 15e eeuw viel Salamanca ten prooi aan de twisten tussen belangrijke adellijke families. Er waren twee rivaliserende partijen die elk een helft van de stad bezetten: San Benedito en Santo Tomé.
Door de oprichting van het Concejo de la Mesta, een soort gilde voor veehouders, werd Salamanca een belangrijk centrum van textielfabricage en wolexport.
Christoffel Columbus bezocht hier in 1486/87 koningin Isabella van Castilië om zijn reis naar het Westen te bepleiten.
In 1520 sloot Salamanca zich aan bij de Comunidades de Castilla, een verbond van steden en regio’s die protesteerden tegen nieuwe belastingen die opgelegd waren door koning Karel I van Spanje. Nadat de opstand was neergeslagen liet Karel I in Salamanca de paleistorens van zijn tegenstanders verwoesten.
In de 16e eeuw groeide het bevolkingsaantal tot 24.000 inwoners en kende de stad een hoogtepunt van bloei. Rond 1580 studeerden er 6000 mensen aan de universiteit. In de 17e eeuw volgde er in Spanje een economische en culturele neergang waar ook Salamanca onder te lijden had.
De Slag bij Salamanca in de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog, in het Engels ook bekend als de battle of Arapiles in de Peninsular War, vond plaats op 22 juli1812 ten tijde van de napoleontische oorlogen. De strijd viel uit in het voordeel van Lord Wellington en betekende het begin van het einde voor Napoleons aanwezigheid in Spanje. De schade was echter enorm, met de vernietiging van vele eeuwenoude collegegebouwen, paleizen en wegen. Met name het Colegio Mayor de Cuenca, dat "een sieraad voor de architectuur" werd genoemd, was een groot verlies.
De schilder Goya maakte een schets van een vermoeide Wellington in zijn kampement na de strijd.[4]
Moderne tijd
Het oude centrum van de stad hoort sinds 1988 bij het Werelderfgoed van de UNESCO. De overeind gebleven gebouwen behoren tot de romaanse stijl en de gotiek, maar toch vooral de bloeitijd van de Spaanse renaissance. Het ademt volgens de bewoners van de agglomeratie eromheen, de studenten en de vele toeristen de intimiteit van een dorp.