Ook Nederlands-Indië kende plantages op grote schaal. Vanwege het grote aantal inlandse arbeidskrachten was het voor deze plantages echter niet noodzakelijk slaven aan te voeren. Uit Zuid-Azië werden wel slaven aangevoerd voor het werken aan infrastructuur (vestingwerken) en slavinnen voor huishoudelijk werk.
Nederlands-Guyana
Het merendeel van de plantages in Nederlands Guyana lag langs de rivieren in de binnenlanden. De volgende gewassen werden hier verbouwd: suikerriet, koffiebonen, bananen, sinaasappel, grapefruit en hout. Aan de zeekust lagen katoenplantages. Op de plantages leefden drie soorten slaven: de plantageslaven die het veelal zware werk op de plantages uitvoerden, de huisslaven die in het plantagehuis van de eigenaar van de plantage werkten en de eliteslaven die waren uitgekozen om specifieke, vaak lichte klussen uit te voeren.
Water- en zoutplantages
Hoewel in strik biologische zin geen sprake is van 'planten' spreekt men ook wel van waterplantages (visserij) en zoutplantages (zoutwinning). Diverse landhuizen op Curaçao zijn als zodanig te kenschetsen. In de sterk op visserij gerichte Kolonie Newfoundland, in het oosten van Noord-Amerika, sloeg de term plantation op aan de kust gelegen terreinen en bijhorende gebouwen (zoals fishing stages) van een planter van waaruit de visserij en visverwerking bedreven werd.[2] De planters bezaten vissersboten en hadden personeel in dienst.[2]
↑Analyses van het verschijnsel 'plantagekolonie' zijn gemaakt door P. Leroy-Beaulieu in zijn boek De la Colonisation chez les peuples modernes (Parijs, 1908) en A.G. Keller in zijn boek Colonisation. A Study of the founding of new societies (Boston, 1908)
Referenties
↑Burnett, Ian (2013). East Indies. Rosenberg Publishing, Sydney, p. 129. ISBN 9781922013873. Geraadpleegd op 22 december 2022.