Neoclassicistische architectuur is een architectuurstijl die, in lijn met de bredere kunststroming van het neoclassicisme, een terugkeer naar de idealen van de oude Griekse en Romeinse bouwkunst voorstond. Het neoclassicisme in de bouwkunst ontstond enerzijds als een reactie op de zwierige vormen van de barok- en rococo-architectuur, anderzijds als een voortzetting van de classiciserende tendensen in de bouwkunst van de tweede helft van de 18e eeuw (Lodewijk XVI-stijl). De stroming beleefde in Europa een hoogtepunt tussen ca. 1770 en 1840. In veel landen, ook buiten Europa, vond de stijl ook later in de 19e, en zelfs in de 20e eeuw nog navolging. Sommige architecten ontleenden hun klassieke beeldtaal op een indirecte manier aan voorbeelden uit de renaissance of het werk van de Italiaanse architect Andrea Palladio; deze varianten worden meestal aangeduid als neorenaissance en neopalladianisme. In Duitstalige landen (en in Oost-Europa) wordt meestal gesproken over Klassizismus, waar elders de term neoclassicisme wordt gebruikt.
Zuid-Europa
De Griekse koning Otto I was, evenals zijn vader Ludwig I van Beieren, een groot liefhebber van de klassieke architectuur. In zijn opdracht bouwde de Duitse architect Friedrich von Gärtner in Athene het koninklijk paleis, thans het Parlement van Griekenland. De van oorsprong Deense architect Theophil Hansen ontwierp in de Griekse hoofdstad een laat-neoclassicistisch ensemble, bestaande uit de Universiteit van Athene, de Nationale Academie en de Nationale Bibliotheek. Hansen, die ook in Wenen actief was, was ook de architect van het Zappeion, dat overeenkomsten vertoont met het Oostenrijkse Parlement.
In Napels waren Stefano Gasse en Leopoldo Laperuta de leidende neoclassicistische architecten. Eerstgenoemde bouwde er een tweetal tempeltjes en de sterrenwacht van Capodimonte; laatstgenoemde bouwde in Napels het Palazzo della Prefettura en de Basilica di San Francesco di Paola. Andere Italiaanse bouwmeesters waren vooral in Rome werkzaam: Luigi Poletti, Cosimo Morelli en Giuseppe Valadier. De laatste restaureerde een aantal klassieke Romeinse monumenten, waaronder het Colosseum, de Boog van Titus en de Tempel van Portunus. In Genua was de architect Carlo Barabino van belang. Hij bouwde er de Opera (Teatro Carlo Felice) en de façade van de San Sirokerk, en maakte diverse stadsuitbreidingsplannen, waaronder het ontwerp van de monumentale begraafplaats Staglieno. In de provincie Verona is de Dom van Cologna Veneta neoclassicistisch. Meerdere Italiaanse architecten waren in deze periode in Rusland werkzaam (zie hieronder).
In Spanje en Portugal zijn relatief weinig neoklassieke bouwwerken te vinden. De Italiaan Francesco Sabatini werkte een groot deel van zijn leven in Madrid. Zijn kerken en paleizen bewegen zich tussen late barok, neoclassicisme en neorenaissance. Juan de Villanueva ontwierp in Madrid het stadhuis, de botanische tuinen en het Prado-museum. De architect Torcuato Benjumeda was vooral werkzaam in Andalusië, met name in Cádiz.
Zowel in Nederland als in België kunnen de meeste kerken uit de eerste helft van de 19e eeuw - in Nederland meestal aangeduid als waterstaatskerken - tot de neoclassicistische architectuur gerekend worden. De Mozes en Aäronkerk in Amsterdam is hiervan een voorbeeld.
De Franse architect Nicolas-Henri Jardin werkte zeventien jaar in Denemarken en introduceerde het neoclassicisme in de Scandinavische landen. In Kopenhagen en omgeving leidde hij onder meer de bouw of verbouw van de paleizen Christiansborg, Fredensborg, Bernstorff en Marienlyst. De Deen Christian Frederik Hansen bouwde aan het begin van de 19e eeuw in Kopenhagen onder andere de voorganger van het huidige Christiansborg-paleis, het Paleis van Justitie en enkele kerken in puur neoclassicistische stijl.
In het Pools-Litouwse Gemenebest getuigen laat-classicistische gebouwen als het Łazienkipaleis en het Królikarnia in Warschau van Frans-Italiaanse invloeden. Enkele gebouwen op het landgoed Natolin duiden op Duitse invloeden. De Italiaan Antonio Corazzi ontwierp onder andere het Staszicpaleis en het Teatr Wielki in Warschau. Andere belangrijke neoclassicistische bouwwerken in Polen zijn de Tempel van de Sibille in Puławyen de Alexanderkerk in Warschau. De Pools-Litouwse neoclassicistische architect Laurynas Gucevičius bouwde vooral in Vilnius, onder andere de kathedraal, het presidentiële paleis en het Verkiai Paleis (thans Litouwse Academie van Wetenschappen).
In Rusland vonden eind 18e, begin 19e eeuw een groot aantal buitenlandse architecten emplooi. Catherina de Grote haalde de Italiaanse bouwmeester Giacomo Quarenghi naar Sint-Petersburg, die er onder andere het gebouw van de Russische Academie van Wetenschappen, het Hermitage Theater en de keizerlijke manege bouwde. Verder ontwierp Quarenghi het Catharinapaleis in Moskou, het Alexanderpaleis in Tsarskoje Selo en was hij mede-architect van het Pella Paleis (door Catharina's zoon gesloopt). Ook de Schot Charles Cameron kreeg van de tsarina alle ruimte om imposante bouwwerken neer te zetten, zoals het Pavlovsk Paleis nabij Sint-Petersburg (samen met Carlo Rossi en anderen), het Alexanderpaleis in Tsarskoje Selo en - samen met Starov - de Sofiakathedraal in Poesjkin.
Een drietal Russische architecten waren voornamelijk in Moskou actief: Matvey Kazakov bouwde er onder andere het Kremlin Senaatsgebouw, het Vakbondspaleis en het oude hoofdgebouw van Staatsuniversiteit van Moskou. Afanasy Grigoriev was de architect van het Khruschyov Huis, het Lopukhin Huis en het Ershovo Paleis in Moskou, en de Drievuldigheidskerk in Veshnyaki. Vasili Bazhenov ontwierp het Pashkov Huis en het Yushkov Huis (en daarnaast het Michailovski-kasteel in Sint-Petersburg). Andrey Melensky werkte aanvankelijk eveneens in Moskou, maar werd daarna aangesteld als stadsarchitect van Kiev. Mikhail Pavlovich Malakhov bouwde vooral in Jekaterinenburg.
Afanasy Grigoriev: Khrushyov Huis, thans Poesjkinmuseum, Moskou, ca. 1820
Verenigd Koninkrijk
In Engeland, Wales, Schotland en Ierland was het palladianisme lange tijd de dominante stroming in de architectuur. Gebouwen als Banqueting House, Chiswick House en Holkham Hall hadden grote invloed op laat-18e-eeuwse architecten, waarvan Robert Adam, William Chambers, John Nash, James Wyatt en John Soane de meest vooraanstaande waren.
De Schotse broers John en Robert Adam ontwierpen huizen, interieurs en mausolea vooral voor de Engelse aristocratie, maar daarnaast ook openbare gebouwen in Londen (het gebouw van de Royal Society for the Arts) en Edinburgh. De eveneens uit Schotland afkomstige architect William Chambers bouwde behalve in Londen (Somerset House) en Edinburgh (Dundas House, nu Royal Bank of Scotland), vooral in Ierland (Leinster House). John Nash is vooral bekend van de Marble Arch in Londen en het Royal Pavilion in Brighton. Met zijn ontwerpen voor Trafalgar Square, The Strand en de rijen witgepleisterde portico-woningen in Regent Street en Park Crescent, drukte hij zijn stempel op 'Regency Londen'. James Wyatt deed hetzelfde in Oxford met het Radcliffe Observatory en nieuwbouw voor diverse colleges. Het belangrijkste nog bestaande bouwwerk van Soane is de Bank of England, maar daarnaast ontwierp hij enkele musea: de Dulwich Picture Gallery en zijn eigen Sir John Soane's Museum.
Aan het begin van de 19e eeuw waren William Henry Playfair en Robert Smirke de voornaamste nieuwkomers, die het neoclassicisme in het Verenigd Koninkrijk kwamen versterken. De in Londen geboren Schot Playfair werkte voornamelijk in Edinburgh, waar hij onder andere de naast elkaar gelegen National Gallery of Scotland en de Royal Scottish Academy ontwierp. Robert Smirke was een leerling van Soane en bouwde in Londen onder meer de Oxford and Cambridge Club, Canada House en zijn magnum opus, het British Museum.
William Chambers: Marino Casino, Dublin, 1758–76
Robert Adam: Apsley House, Londen, 1771
John Nash: Park Crescent, Londen, 1806-21
William Henry Playfair: Royal Scottish Academy, Edinburgh, 1822-26
York & Sawyer: New York Historical Society, New York, 1908
Elders
De koloniale architectuur in Australië, Azië, Afrika en Zuid-Amerika reflecteert veelal de Europese smaak van die periode. In Australië en Canada lijken veel 19e-eeuwse kerken, paleizen en overheidsgebouwen kopieën van gebouwen in Groot-Brittannië. Zo zou het Parlement van Victoria in Melbourne geïnspireerd zijn door het Stadhuis van Leeds. Ook in India en in andere voormalige Britse en Franse koloniën zijn veel klassiek ogende gebouwen te vinden, die in de meeste gevallen na de bloeitijd van het neoclassicisme in Europa tot stand kwamen.
In Indonesië (voormalig Nederlands-Indië) kwam in de koloniale periode een groot aantal neoclassicistische gebouwen tot stand, meer dan in het moederland zelf. Voorbeelden in Jakarta zijn: de Immanuelkerk, de Willemskerk, de Stadsschouwburg, het Nationaal Museum van Indonesië, de Javasche Bank, het Paleis van Justitie, de Volksraad en de paleizen Daendels en Weltevreden. Elders op Java: het voormalige Paleis Buitenzorg in Bogor, de Werfstraat in Soerabaja, het stadhuis van Semarang en de militaire sociëteit van Cimahi. In Paramaribo staan rond het Onafhankelijkheidsplein enkele neoclassicistische overheidsgebouwen.
In Latijns-Amerika was de Spaans-Portugese voorkeur voor barok lange tijd bepalend voor de ontwikkeling van de koloniale architectuur. De 19e-eeuwse theaters van Recife en Belém laten echter een duidelijk klassieke invloed zien. De kerk van San Agustín in Santiago de Chili kreeg in 1850 een neoclassicistische façade. De van oorsprong Deense architect Thomas Reed bouwde in de Colombiaanse hoofdstad Bogota het Parlementsgebouw en het Nationaal Museum.
Charles Pasley: Parlementsgebouw Victoria, Melbourne, 1855