Het landgraafschap Hessen-Darmstadt (Duits Landgrafschaft Hessen-Darmstadt) was een staat binnen het Heilige Roomse Rijk. De staat ontstond in 1567 na de verdeling van het landgraafschap Hessen na de dood van Filips I tussen zijn vier zonen. Na de Napoleontische tijd werd het landgraafschap verheven tot groothertogdom.
Na de dood van landgraaf Filips I in 1567 werd het landgraafschap Hessen door zijn vier zoons verdeeld in het Brüdervergleich:
Na het uitsterven van Hessen-Rheinfels in 1583 werd het gebied uitgebreid met de ambten Schotten, Stornfels en Homburg vor der Höhe. De volledige zelfstandigheid werd op 16 februari 1602 in het broederverdrag verkregen.
Na het uitsterven van Hessen-Marburg in 1604 werden de volgende delen van Opper-Hessen verworven: Giessen, Battenberg, Grünberg, Nidda, Echzell, Grebenau, Romrod, Ulrichstein, Bingenheim en Gross Linden. Op 13 augustus 1606 werd het erfstatuut vastgesteld in 1608 werd het eerstgeboorterecht ingevoerd. Ondanks deze invoering van het eerstgeboorterecht ontstonden er nog zijlinies, die de inkomsten van een ambt kregen, maar geen rijksstand waren:
In de Dertigjarige Oorlog verbond de lutherse landgraaf zich met de Habsburgse keizer en de katholieke vorsten tegen het calvinistische Hessen-Kassel en de lutherse vorsten om zijn grondgebied ten koste van Hessen-Kassel te kunnen vergroten. De verovering van Hessen-Marburg was echter niet blijvend, uiteindelijk bleef een kwart van het Marburgse Opper-Hessen en de heerlijkheid Itter behouden.
Na de Dertigjarige Oorlog bestond het gebied uit:
Het ambt Bingenheim moest in 1648 aan Hessen-Homburg worden afgestaan. De financiële situatie van het landgraafschap was na de oorlog slecht. Daardoor moesten er delen van het land verpand worden: de heerlijkheid Eppstein in 1667, de ambten Braubach en Lißberg en het kerspel Katzenelnbogen in 1669 aan Hessen-Homburg. Later kostte het veel om de panden in te lossen. De situatie verergde door de vele oorlogen die Duitsland teisterden.
Hessen-Homburg wilde de landshoogheid van Hessen-Darmstadt niet erkennen, wat leidde tot militaire bezettingen in 1699, 1739 en 1747. Pas in 1768 kwam er na bemiddeling van de keizer een vergelijk tot stand, waarin Hessen-Darmstadt afstand deed van zijn rechten.
Door het verlangen van landgraaf Ernst Lodewijk het hof van Lodewijk XIV van Frankrijk naar de kroon te steken raakte het land nog dieper in de schulden.
Ten gevolge van het huwelijk van landgraaf Lodewijk VIII met Charlotte van Hanau viel het graafschap Hanau-Lichtenberg in 1736 aan Hessen-Darmstadt. Dit graafschap was al in 1727 overgedragen aan de latere Lodewijk IX, die toen nog minderjarig was. Aan de aanspraken van Hessen-Kassel werd door een vergelijk voldaan: Hanau-Münzenberg kwam aan Kassel. De staat leed door zijn [Oostenrijkse gezindheid aanzienlijk onder de Oostenrijkse Successieoorlog en de Zevenjarige Oorlog. In 1797 gingen de bezittingen op de linker Rijnover verloren aan Frankrijk. Op 3 maart 1798 werd een neutraliteitsconventie met Frankrijk gesloten.
In paragraaf 7 van de Reichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803 kreeg de landgraaf een schadeloosstelling voor het verlies van het graafschap Lichtenberg, de opheffing van het beschermingsrecht over de rijksstad Wetzlar, het verlies van het geleiderecht in Frankfurt, de afstand van de Hessische ambten Lichtenau-Wildstätt, Katzenelnbogen, Braubach, Ems, Kleeberg en Eppstein en het dorp Weiperfelden. De schadeloosstelling bestond uit
In paragraaf 32 werden twee nieuwe zetels in de raad van rijksvorsten van de Rijksdag toegekend, zodat de landgraaf nu drie zetels innam: nummer 60 voor Hessen-Darmstadt, nummer 63 voor Westfalen en nummer 92 voor Starkenburg.
In juli 1803 werd een ruilverdrag met het keurvorstendom Baden gesloten.
Op 12 oktober 1803 werd een organisatie-edict uitgegeven, waardoor Westfalen een afzonderlijke provincie werd met de bestuurszetel Arnsberg. Op 20 oktober 1804 werd het burggraafschap Friedberg bezet.
Op 12 juli 1806 was Hessen-Darmstadt een van de ondertekenaars van de Rijnbondakte.
Vervolgens vonden er nog enige grenscorrecties plaats: Heubach werd aan Baden afgestaan en Volkmarsen aan vorstendom Nassau-Oranje. Op 13 augustus 1806 werden alle bezittingen verenigd in het groothertogdom Hessen.[1]