Bisschoppelijk Seminarie Gent is een rooms-katholiekseminarie in Gent. Er is een bibliotheek van het bisdom, een bibliotheek van het grootseminarie en beide hebben ook nog eens een archief.
In 1569 werd er les gegeven in de Hiëronymietenschool in het Geeraard de Duivelsteen, dat onder bisschop Cornelius Jansen werd omgebouwd en plechtig ingewijd als seminarie.
Biezekapelstraat
In 1624 besliste bisschop Antonius Triest om aan de noordkant van de kathedraal (Biezekapelstraat) een nieuw seminarie te bouwen waar voorheen het Hof ten Bieze had gestaan. De plannen ervan werden gemaakt door architectPieter Huyssens.
Onder Maximiliaan Antoon van der Noot werden in de 18e eeuw drie vleugels bijgebouwd, vermoedelijk naar een ontwerp van architect David 't Kindt. Op het fronton van de noordvleugel is het wapenschild van bisschoppen van der Noot aangebracht.
In 1872 werd het seminarie voor een laatste maal uitgebreid.
In de Franse Tijd in België, tijdens de bezetting van Gent door de Franse troepen werd het seminarie gesloten van 1798 tot 1802.
In 1925 werd het voor 99 jaar in erfpacht gegeven aan de Zusters van Liefde, die er de vrije basisschool Klein Bavo in vestigden.
In 2003 nam het bisdom het gebouw terug over en na een eerste restauratiefase doet het sinds 2015 dienst als Hoger Diocesaan Godsdienstinstituut voor de opleiding van kandidaat-godsdienstleerkrachten, kandidaat-diakens en -pastorale werk(st)ers.
Aan de Reep
In 1905 besliste Antoon Stillemans een nieuw seminarie te bouwen aan de Reep, tegenover het Geeraard de Duivelsteen, waar eens de wieg van het Gentse seminarie stond.
In 1914 was het gebouw, naar ontwerp van architecten A. Lemeire, Armand Robert Janssens, Oscar Bernaert, en Stephan Mortier klaar maar werd door de Duitsers ingenomen als kazerne. De Gentenaars spraken over de Hooizolderkazerne, verwijzend naar de familienaam van de Duitse keizer Wilhelm II, Hohenzollern.
Van 1918 tot 1925 werd het gebouw zelfs even de Albertkazerne van het Belgisch leger.
Vanaf 1927 werd het een seminarie en dit tot 2002.
De hoofdoorzaak van de opheffing was een dalend aantal seminaristen en het samengaan van de opleiding met andere bisdommen. Hierdoor was het gebouw op de Reep niet langer houdbaar.