Vlag van Oost-Turkestan die gebruikt wordt door naar onafhankelijkheid strevende Oeigoeren. Ook wel Kökbayrak genoemd: "hemelvlag". Het is een variant van de Turkse vlag
Xinjiang (Chinees: 新疆; pinyin: Xīnjiānɡ; Oeigoers: شىنجاڭ, Sinjiang; IPA: ɕíntɕjáŋ, vertaling: nieuwe grens), in historische context vaak Sinkiang genoemd, is een autonome regio in het noordwesten van China.
Tijdens de Han-dynastie begon China zijn invloed naar het westen uit te breiden. Het duurde echter tot rond 640 voor de Tang-dynastie het huidige Xinjiang veroverde. In 751 verloor China zijn greep op Centraal-Azië weer, en kwam het gebied onder het Oeigoerse Rijk. In de 13e eeuw werd het deel van het Mongoolse Rijk. Vanaf het midden van de 14e eeuw maken delen van Xinjiang deel uit van het kanaat van Moghulistan. Het noordelijk deel werd beheerst door de Oirat-Mongolen. In het midden van de 18e eeuw heroverde de Qing-dynastie het gebied voor China.
Het gebied werd wisselend door de Chinezen en lokale heersers geregeerd, tot het communistische regime in China in de jaren vijftig een einde maakte aan de autonomie.
De oorspronkelijke bewoners van het gebied zijn de Oeigoeren - een Turks volk, dat cultureel en taalkundig gezien tot Centraal-Azië behoort. Zowel in Perzische als Arabische historische kronieken wordt gesproken over Oost-Turkestan. De regio staat ook bekend als "Chinees Turkestan", een naam die tot de 20e eeuw gebruikt werd om het te onderscheiden van Russisch Turkestan. Tegenwoordig bestaat de bevolking echter uit ongeveer even grote groepen Oeigoeren en Chinese kolonisten die zich sinds de jaren vijftig in het gebied gevestigd hebben. De Chinese regering voert een politiek van sinificatie, waarbij gebruik van het Oeigoers ontmoedigd wordt en zowel de migratie van Chinezen naar het gebied als de assimilatie van Oeigoeren in de Chinese cultuur en economie gestimuleerd worden. De Oeigoerse en Chinese gemeenschappen leven echter op gespannen voet en strikt gescheiden van elkaar.[bron?]
Het gebied beslaat ongeveer 1/8 van de totale oppervlakte van de Volksrepubliek China, en bestaat uit twee bekkens die door de Tiensjan van elkaar worden gescheiden. Het noordelijk bekken wordt ook wel Dzjoengarije genoemd. Dit steppegebied werd van oudsher bewoond door Kazachen - tegenwoordig een minderheid in het gebied. Hier ligt ook de hoofdstad Ürümqi.
Het grotere zuidelijke deel wordt langs de randen gevormd door hoge gebergten, waaronder de Tiensjan (het "Hemelgebergte"). Daartussen ligt het Tarimbekken, dat voor een groot deel wordt ingenomen door een onherbergzame woestijn, de Taklamakan. Langs de rand van de Taklamakan liggen vele oasen, gevoed door rivieren zoals de Tarim, die in het omliggende bergland ontspringen. In deze oasen is geïrrigeerde landbouw mogelijk en hier woont het grootste deel van de Oeigoeren.
De belangrijkste rivieren zijn in het noordelijke bekken de Irtysj en de Ili; in het zuidelijke bekken de Tarim met bronrivieren, die in het oosten in zoutmoerassen (Lob Nuur) uitmondt. Het Ayding zoutmeer ligt op 154,5 meter onder het zeeniveau en is het laagste punt in heel China.
Het onafhankelijkheidsstreven werd en wordt tegengegaan door de komst van Han-Chinezen in deze regio: In 1949 was 6% in de regio Han-Chinees, tegenwoordig is dat 40%.[bron?] Als gevolg hiervan is in de regio een sterke verandering te zien in de etnische demografie. Het grootste deel van de bevolking in de regio is islamitisch. De verhouding tussen de Chinezen en de islamitische Oeigoeren is zeer gespannen.
Belangrijkste etnische groepen in Xinjiang, volkstelling 2000
Naast het Chinees is in Xinjiang het Oeigoers, een Turkse taal, de belangrijkste taal. Daarnaast worden er regionaal de eveneens Turkse talen Kazachs en Kirgizisch gesproken. Voor de meeste Turkse talen geldt overigens dat ze grotendeels onderling verstaanbaar zijn, zij het vaak met enige moeite.
Door kleinere minderheden wordt plaatselijk het Mongools en verwante Dongxiang, het Iraanse Sarikoli en het Toengoezische Xibe gesproken.
In de 7e en 8e eeuw werd in een groot deel van het gebied Tochaars gesproken. Deze taal verdween echter na de inval van de Oeigoeren in de 9e eeuw.[bron?]
Behalve over enige oude karavaanwegen beschikt het gebied ook over enkele autowegen (voornamelijk langs de randen van de bekkens, o.a. autosnelwegen 312 en 314), een spoorlijn en geregelde luchtverbindingen tussen alle grotere plaatsen (o.a. Ürümqi Diwopu International Airport).