Hij was de oudste zoon van de laatste Duitse kroonprins Wilhelm en diens vrouw Cecilie van Mecklenburg-Schwerin. Op zijn tiende werd Wilhelm, traditiegetrouw, als luitenant opgenomen in het Eerste Pruisische Garderegiment te voet, om op dezelfde dag door zijn grootvader, keizer Wilhelm II, te worden opgenomen in de Orde van de Zwarte Adelaar. Vanaf 1918, na de abdicatie van zijn grootvader, leefde Wilhelm in Potsdam, waar hij het gymnasium bezocht. Na zijn eindexamen studeerde hij rechten aan de universiteiten van Koningsbergen, München en Bonn.
Op 3 juni 1933 trad hij in het huwelijk met Dorothea von Salviati (1907-1972), een huwelijk dat volgens de Hohenzollernse huiswetten niet als ebenbürtig (gelijkwaardig) gold. Wilhelm deed daarop afstand van zijn eerstgeborenenrecht. Hij kreeg twee dochters (Felicitas en Christa) en woonde, teruggetrokken, met zijn gezin op een klein landgoed in Silezië.
Zijn dood, en vooral de publieke reactie daarop, leidde bij de Nationaalsocialistische leiding van het land, tot de zogenaamde Prinzenerlass, een maatregel die het voormalige leden van koninklijke huizen uit Duitsland verbood deel te nemen aan de Wehrmacht. De adhesie voor de gestorven Hohenzollern-prins was namelijk zo groot dat Hitler vreesde dat de monarchisten de wind in de zeilen zouden krijgen als er nog meer prinsen zouden sneuvelen.