Hessische Feldartillerie-Regiment Nr. 25 1. Garde-Division (Deutsches Kaiserreich) 47. Reserve-Division (Deutsches Kaiserreich) 4. Armee (Deutsches Kaiserreich) 10. Armee (Deutsches Kaiserreich)
Bevel
5. Artillerie-Regiment (Reichswehr) 1. Kavallerie-Division (Reichswehr) 3. Division (Reichswehr) Wehrkreis III 1 oktober 1932[4] - 1 februari 1934 Oberkommando des Heeres 1 juni 1935 - 28 januari 1938[5] 12e Artillerieregiment 1 september 1939 - 22 september 1939[5]
Von Fritsch nam in 1898 dienst in het Pruisische leger. Van 1907 tot 1910 bezocht hij de Kriegsacademie in Berlijn. In 1913 werd hij al te werk gesteld bij de Generale Staf. Hij diende daar in verschillende rangen, uiteindelijk in de rang van majoor. Na de Eerste Wereldoorlog ging hij deel uitmaken van de Reichswehr. Van 1920 tot 1922 was hij betrokken bij de wederopbouw van de Reichswehr, vervolgens werd hij in 1922 commandant van een artillerieafdeling in Ulm. In 1927 werd hij bij het Truppenamt ingedeeld, een schaduw Generale Staf. In 1932 volgde hij Gerd von Rundstedt op als commandant van Wehrkreis III (3e militaire district) (Berlijn).
In 1934 werd hij, inmiddels bevorderd tot General der Artillerie, door Rijkspresident Paul von Hindenburg benoemd tot bevelhebber van het Oberkommando des Heeres (de Duitse landmacht), waar hij zich intensief zou gaan bezighouden met de modernisering van het Duitse Leger. Hierbij kwam hij verschillende malen in botsing met Adolf Hitler, omdat hij vond dat de dictator veel te hard van stapel liep met zijn Lebensraum-plannen. Eind 1937 liet Von Fritsch hierover tot grote ergernis van Hitler zijn bezorgdheid blijken tijdens de Hossbachconferentie. Begin 1938 werd hij meegesleurd in de val van de bij de nazi's in ongenade geraakte minister van Defensie, Werner von Blomberg en werd met een beschuldiging van homoseksualiteit op een zijspoor gezet, omdat de nazi's niet wilden dat Von Fritsch Von Blomberg zou opvolgen. De affaire, die inmiddels de "Blomberg-Fritsch affaire" was gaan heten, werd door de nazi's aangegrepen om een aantal kritische hoge officieren (waaronder Ludwig Beck) op een zijspoor te zetten.
Von Fritsch werd later door een militaire rechtbank van alle blaam gezuiverd, maar kreeg de positie van bevelhebber niet meer terug, die was inmiddels vergeven aan Walther von Brauchitsch. Hij kreeg het bevel over het 12e Artillerieregiment en nam in die hoedanigheid deel aan de inval in Polen. Bij een verkenningsmissie bij Praga, een voorstad van Warschau, werd hij geraakt door machinegeweervuur. De wond was niet dodelijk, maar hij weigerde behandeling waarna hij doodbloedde.[6]
(de) Klaus D. Patzwall: Das Goldene Parteiabzeichen und seine Verleihungen ehrenhalber 1934-1944, Studien der Geschichte der Auszeichnungen Band 4, Verlag Klaus D. Patzwall, Norderstedt 2004, ISBN 3-931533-50-6, S.19
(en) Kursietis, Andris J. (1999). The Wehrmacht at War 1939-1945; The Units and Commanders of the Ground Forces during World War II. Aspekt, pp. 282. ISBN 90-75323-38-7. Geraadpleegd op 3 januari 2020.
(en) Barnett, Correlli (1989). Hitler's Generals. Grove Press / Atlantic Monthly Press, New York, 39, 40. ISBN 978-0802139948. Geraadpleegd op 8 augustus 2021.
(de) Heuer, Dr. Gerd F. (Juli 2002). Die Generalobersten der Heeres; Inhaber höchster deutscher Kommandostellen 1933-1945. Pabel-Moewig Verlag Kg, Duitsland, 60, 62, 63, 64. ISBN 978-3811814080. Geraadpleegd op 4 oktober 2021.
(en) Kursietis, Andris J. (2015). The Fallen Generals; The Destruction of the German Officer Corps in World War II and its aftermath. Uitgeverij Aspekt, Nederland, pp. 32. ISBN 978-9461536051. Geraadpleegd op 4 oktober 2021.