Chris Vrenna Ron Musarra Richard Patrick Gary Talpas Nick Rushe David Haymes Lee Mars James Woolley Pino Palladino Robin Finck Alessandro Cortini Ilan Rubin Josh Eustis
De oprichter, Trent Reznor, is voorman en creatief brein achter de muziek en de uitgebrachte albums. Hij werkt in de studio dikwijls alleen; bij live-optredens wordt hij vergezeld door een complete band die regelmatig van samenstelling wijzigt. Sinds 2016 is Atticus Ross officieel (het tweede) lid van Nine Inch Nails, hoewel hij reeds vanaf 2005 een bepalende rol speelt in het geluid van Nine Inch Nails.
De meeste uitgaven van Nine Inch Nails hebben een zogenaamd 'halo-nummer', en zijn zo identificeerbaar in chronologische volgorde. Wereldwijd verkocht de band meer dan 20 miljoen albums.[1][2]
Geschiedenis
Het eerste album Pretty hate machine (1989) bevatte de singles "Head like a hole" (dat een hit werd in de Verenigde Staten), "Down in it" en "Sin".
De tweede belangrijke plaat The downward spiral (1994) is een conceptalbum en een gevolg van Reznors depressie, vol boosheid, naargeestige teksten en verwijzingen naar sadomasochisme. De bijbehorende video voor het agressieve "Closer" haalde MTV niet ongecensureerd.
Het nummer "Hurt" werd later in 2002 akoestisch gecoverd door Johnny Cash, die tien maanden daarna overleed.
Trent Reznor componeerde na het succes van deze albums de muziek voor het computerspel Quake, werkte aan diverse soundtracks voor films, zoals Natural Born Killers en Lost Highway en deed productiewerk voor onder andere Marilyn Manson en David Bowie, met wie hij samen "I am Afraid of Americans" maakte.
Het uitkomen van het derde album, The Fragile (1999) duurde daardoor even, maar het resultaat was wel een dubbelaar. Singles ervan werden "Starfuckers Inc.", "The Day The World Went Away", "Into The Void" en "We're in this together".
In 2003 bracht Nine Inch Nails een live-verzamelaar uit, als reactie op de vele inferieure bootlegs die de ronde deden, genaamd And all that could have been. De limited edition bevat de bonus-cd Still, met een aantal oudere en nieuwe nummers akoestisch uitgevoerd.
Na zes jaar niets van betekenis meer te hebben uitgebracht, kwam in 2005 het album With Teeth uit, met de drie singles "The Hand That Feeds", "Only" en "Every day is exactly the same" en een bijbehorende wereldtournee. Van de eerste twee singles zijn alle afzonderlijke studio-opnamesporen vrijgegeven, zodat mensen ze naar believen zelf kunnen remixen. Het is een unicum dat een bekend artiest zoiets doet in de muziekindustrie.
In 2007 verscheen de laatste grote muziekuitgave van Nine Inch Nails, getiteld Year Zero. Het album heeft een anti-Amerika- en TijdreisThema, en klinkt minimalistisch met een noise-achtergrond. Het nummer "My Violent Heart" is tijdens de Europese tournee in 2007 'uitgelekt' op een USB-stick. Deze werd gevonden in een toilet in een Portugese concertzaal, en zodoende was het nummer op het internet te vinden voor dat het album uitkwam. Dit maakte deel uit van de grootse marketingcampagne rondom de uitgave van het album.
Ook van dit album zijn van een aantal nummers de opnamesporen vrijgegeven. Ze zijn in de vorm van zogenaamde meersporenbestanden te vinden op de Year Zero website.[3] Trent Reznor baarde opzien door deze zelfs te uploaden naar de torrentsite The Pirate Bay.
Op 4 maart 2008 kondigde Nine Inch Nails plotseling het vierdelige album Ghosts aan, met 36 instrumentale tracks, dat nog dezelfde dag voor een klein bedrag vanaf de site te downloaden was. De eerste cd werd zelfs op een torrentsite geplaatst. Bijzonder is dat de muziek wordt verspreid onder een Creative Commons-licentie.
Citaat
I think, fundamentally, music is something inherently people love and need and relate to, and a lot of what's out right now feels like McDonald's. It's quick-fix. You kind of have a stomachache afterwards.
(Ik denk dat muziek, fundamenteel gezien, iets is waar mensen inherent van houden en aan kunnen relateren, en veel van wat er nu wordt uitgebracht voelt als McDonald's. Het is ramwerk. Je krijgt er naderhand buikpijn van.)
— Trent Reznor, Salt Lake Tribune interview (2005)[4]