Babits debuteerde als dichter in de anthologie A Holnap uit 1908. In datzelfde jaar reisde hij naar Italië, wat zijn interesse voor Dante Alighieri verklaart; later bezocht hij het land nog meerdere malen. Met de opgebouwde kennis vertaalde hij Dantes Divina Commedia (Inferno, 1913, Purgatorio, 1920, en Paradiso, 1923). in 1909 verscheen zijn eerste eerste dichtbundel en in 1916 zijn eerste van zijn vijf romans (A gólyakalifa, geschreven in 1913). Hij was vrijwel van meet af aan betrokken bij het invloedrijke, in 1908 opgerichte literaire tijdschrift Nyugat en hij wordt dan ook tot de "eerste Nyugat-generatie" gerekend.
In 1918 werd hij bestuurslid van de kortstondige Vörösmarty-academie, een genootschap van progressieve schrijvers. Kort na het aantreden van de Radenrepubliek werd hij hoogleraar Buitenlandse Literatuur en Moderne Hongaarse Literatuur aan de universiteit van Boedapest, maar hij werd er na de val van de revolutionaire regering vanwege zijn pacifisme bedankt voor zijn diensten.
Twee jaar later vestigde hij zich in Esztergom. In 1927 werd hij lid van het Kisfaludy-genootschap (Kisfaludy Társaság) en hetzelfde jaar werd hij curator bij de Baumgarten Prijs.
In 1929 werd hij hoofdredacteur van Nyugat, tot 1933 samen met Zsigmond Móricz en vervolgens tot 1939 samen met Oszkár Gellért. Vervolgens redigeerde hij het blad tot zijn dood alleen, waarna het werd opgeheven.
In 1937 werd keelkanker vastgesteld, waaraan hij in 1941 in Boedapest overleed.
Oeuvre
Babits is het meest bekend om zijn lyrische poëzie met invloeden van klassieke poëzie en Engelse rijmkunst. Naast gedichten en romans schreef hij ook essays en vertaalde hij veel werken uit het Engels, Frans, Duits, Grieks, Italiaans en Latijn.