Jean-Baptiste Coclers was een telg uit de Maastrichts-Luikse schildersfamilie Coclers en was de zoon van Philippe Coclers, die aanvankelijk een schildersatelier had in Maastricht, maar in 1702 naar Luik verhuisde, alwaar hij hofschilder werd van prins-bisschopJozef Clemens van Beieren. De familie Coclers woonde in Maastricht in het huis De Pluym in de Bredestraat. Jean-Baptiste kreeg de eerste schilderslessen van zijn vader.[2]
Van 1713 tot 1729 verbleef hij in Rome, waar hij studeerde bij Sebastiano Conca en Marco Benefial en enige tijd samenwerkte met de landschapsschilder Giovanni Niccolò Servandoni. Na zijn Italiaanse periode werkte hij enige tijd in Marseille (1729-31), waar hij een groot, niet bewaard gebleven fresco schilderde in de beurs. Van 1731 tot 1738 werkte hij te Maastricht, waar hij onder meer opdrachten kreeg van het stadsbestuur ter verfraaiing van het Stadhuis van Maastricht. Voor deze opdracht ontving hij 1660 gulden plus de toezegging dat zijn zinneloze broer op stadskosten verpleegd zou worden bij de cellebroeders.
Hierna vestigde hij zich te Luik, waar hij een zekere reputatie als portret- en historieschilder verwierf. Net zoals zijn vader Philippe werd Jean-Baptiste hofschilder van de Luikse prins-bisschoppen, een titel die hij wist te prolongeren onder het bewind van George Lodewijk van Bergen, Johan Theodoor van Beieren en Karel Nicolaas Alexander d'Oultremont. Van deze drie prins-bisschoppen schilderde hij portretten. De later bekend geworden schilder Léonard Defrance volgde van circa 1745-50 zijn opleiding bij Coclers.
In 1772 overleed Jean-Baptiste Coclers als een gevierd schilder en een tot welstand gekomen burger van Luik. Zijn reputatie als schilder ging daarna echter snel achteruit.
Zijn zoon Louis Bernard Coclers werd eveneens een bekend schilder. Een andere zoon, Philippe Henri Coclers van Wyck, vestigde zich als schilder in Marseille en werd daar directeur van de academie. Zijn dochter, Maria Lambertine Coclers, genoot enige bekendheid als graveerster van platen in de stijl van Adriaen van Ostade.
1737: Plafondschildering collegekamer Stadhuis van Maastricht, voorstellende de verheerlijking van de goden op de Olympus (in 1955 verwijderd in verband met waterschade, thans in het Bonnefantenmuseum);[2]