Godfried van Hoei (Frans: Godefroid de Huy, ook wel Godefroid de Claire) (ca. 1100 - ca. 1173) was een Zuid-Nederlands edelsmid en emaillewerker. De kroniekschrijver Gilles d'Orval van de abdij van Orval schreef in zijn werk Gesta pontificum dat "Godfried, inwoner van Hoei, in zijn tijd de beste, de nauwkeurigste en meest bedreven meester der edelsmeedkunst van de wereld was."[1]
Leven
Over het leven van Godfried van Hoei zijn zeer weinig feiten bekend en bestaan destemeer veronderstellingen. Gezien het toevoegsel 'Van Hoei' bij zijn naam, mag worden aangenomen dat hij geboren werd of in elk geval een deel van zijn leven actief was in de stad Hoei, in het prinsbisdom Luik. Zijn actieve periode lag waarschijnlijk tussen 1130 en 1170. Het is mogelijk dat Godfried van Hoei zijn opleiding kreeg bij Reinier van Hoei. Door sommigen is geopperd dat hij zijn opleiding kreeg bij Eilbertus aan de Sint-Pantaleonkerk in Keulen. Ook zou hij tussen 1144 en 1147 bij Abt Suger in de abdij van Saint-Denis gewerkt hebben. Wellicht is Godfried ook de aurifex G. (goudsmid G.), die in 1148 in dienst was van Wibald van Stavelot (abt van Stavelot) en waarmee deze een briefwisseling onderhield. Door sommige kunsthistorici is geopperd dat hij mogelijk de leermeester was van Nicolaas van Verdun, de beroemdste edelsmid onder de Maaslandse kunstenaars.
In 1173, na een afwezigheid van 27 jaar, zou hij zijn teruggekeerd naar de streek rondom Hoei en zijn ingetreden in de Abdij van Neufmoustier. Daar werd hij omstreeks 1240 gememoreerd in een necrologie.[2]
Werk
De Duitse kunsthistorica Renate Kroos schreef in 1985 dat het oeuvre van Godfried van Hoei bij elke nieuwe publicatie in de 19e en 20e eeuw verder leek uit te dijen, waardoor er een ware Künstlerlegende ontstond, maar dat er, behalve aanvechtbare kunsthistorische overwegingen, vrijwel geen historisch bewijsmateriaal voor al deze toeschrijvingen bestaat.[3] Godfried van Hoei was met zekerheid de schepper van een tweetal reliekschrijnen in de Onze-Lieve-Vrouwkerk van Hoei: het Domitianusschrijn en het Mengoldschrijn. Het Domitianusschrijn is vóór juni 1173 gereedgekomen, want toen werden de relieken van de heilige bisschop van MaastrichtDomitianus van Hoei in het nieuwe schrijn bijgezet. Het andere schrijn bevat de relikwieën van de martelaar Meingold. Beide schrijnen zijn in de loop der tijden ingekort (thans 132 x 39 x 62 cm) en in vrij slechte conditie behouden, met 15e en 17e-eeuwse reparaties en aanvullingen.[4]
Rijn en Maas. Kunst en Cultuur 800-1400. Tentoonstellingscatalogus, Keulen, Brussel, 1972
Falke, O. von, Der Meister des Tragaltars von Stavelot. Pantheon 10, 1932 (pp.279–283)
Krempel, U., 'Godefroy de Huy (1100 env.-env. 1173)'. In Encyclopædia Universalis (online tekst)
Kroos, R., Der Schrein des heiligen Servatius in Maastricht und die vier zugehörigen Reliquiare in Brüssel. München, 1985
Timmers, J.J.M., De kunst van het Maasland, deel 1. Assen, 1971
↑Originele Waalse tekst: « Godefroy appedain de Huy à maistre d'orfeivrie, li miedre et li plus expers et subtils ovriers que ons sawist en monde à chel jour... ».
↑De tekst van de necrologie (thans in het museum Grand Curtius in Luik) vermeldt de goudsmid Godefridus als medebroeder van het klooster, echter zonder sterfjaar: « commemoratio Godefridi aurificis fratris nostri » en maakt melding van het feit dat hij twee schrijnen vervaardigde voor de kerk van Hoei: « duo composuit feretra ».
↑Kroos gaat zelfs zover te veronderstellen dat de bloeitijd van de "Godefroidlegende" na de Eerste en Tweede Wereldoorlog waarschijnlijk een gevolg was van de behoefte om na de traumatische oorlogservaring een Belgisch kunstenaar voor te stellen als leermeester van Duitse (en Franse) edelsmeden (Kroos, pp. 94-95).