Donizetti werd geboren in het Borgo Canale (het lagere gedeelte) van het op een heuvel gebouwde Bergamo, als telg van een eenvoudige familie. De familie staat niet bekend als muzikaal, wel had hij een oudere broer Giuseppe, die ook musicus zou worden. Donizetti kreeg een uitstekende opleiding van Johann Simon Mayr (1763-1845), die -zelf een vernieuwend en in de tijd voor Rossini succesvol componist- tot zijn dood een goede relatie met Donizetti onderhield. Mayr was kapelmeester in Bergamo, waar Donizetti ook naar terugkeerde na het Liceo Filarmonico te Bologna bezocht te hebben. In Bologna had hij les van Mattei Stanislao (een grondige theoretische opleider van -later- Rossini).
Al op jonge leeftijd viel hij op door het grote gemak waarmee hij melodieën en complete composities uit de pen liet vloeien en ook door bekwaamheden die aan Mozart deden denken. Zo heeft hij de complete partituur van een opera van zijn leermeester weten te reproduceren alleen door naar drie live-uitvoeringen te luisteren. Dit gemak van componeren was natuurlijk voor het hectische operabedrijf, zeker in het toenmalige Italië dat in elke provincieplaats operagezelschappen met premières kende, een geweldig pre. Hij werkte gedisciplineerd in een strak schema en zo haalde hij de deadlines.
Vanaf 1818 begon hij -aanvankelijk zonder opdracht- opera's te schrijven. Zijn eerste opera Enrico di Borgogna had succes in Venetië. En daarna werd hij in Italië steeds vaker uitgevoerd. Donizetti legde enorme afstanden af aanvankelijk onder andere gewapend met aanbevelingen van Mayr. Zijn diensttijd in het Oostenrijkse leger werd afgekocht door een vermogende dame, wier beschermeling Donizetti werd. Dit zijn de jaren, dat hij ervaring opdeed en zijn faam zich verbreidde in alle operahuizen van Italië.
De doorbraak (tot 1839)
Anna Bolena (Milaan, 1830) was de doorbraak en ook de eerste opera in zijn uitgerijpte stijl: niet langer (zoals bij Rossini) ironie en geestigheid maar Romantische passie en pijn: Anna Bolena kan men typeren als de eerste belangrijke Romantische Italiaanse opera. Donizetti gebruikte het libretto van Felice Romani, die zich baseerde op het leven van Anna Boleyn, de vrouw van Hendrik VIII. Er was een topcast van zangers met Giuditti Pasta als sopraan. Het is een van de drie koninginnenopera's.
L'elisir d'amore (Milaan, 1832) is wat zijn ontstaan betreft omringd met (waarschijnlijk onjuiste) anekdotes: Donizetti zou dit in veertien dagen hebben moeten componeren en Felice Romani zou het libretto in een week vertaald hebben uit het origineel (Le Philtre van Scribe). Het is in elk geval het tweede uiterst succesvolle meesterwerk: de eerste belangrijke komische opera. Het zette herkenbare personen uit - nieuw - het Italiaanse platteland neer zonder te vervallen tot de wat zoete Rossinistijl. Ook wordt de zanglijn ontdaan van niet functionele versieringen. Niet alles ging over rozen: een belangrijke opera als Lucrezia Borgia werd gehandicapt door de librettoschrijver (die zeer traag werkte); de eerste sopraan (die op een onmogelijke plaats in de opera een coloratuuraria wilde); de censuur (die extra waakzaam was bij een opera over een dochter van een paus). En de Franse versie moest voorzien worden van een compleet nieuw verhaal en libretto, omdat Victor Hugo het niet eens was met de bewerking van zijn stuk. Elders was het net als in Italië toch een groot succes.
Maatschappelijk ging het goed met Donizetti. Hij had functies in Napels op bestuurlijk vlak en als docent harmonieleer. Rossini nodigde hem uit voor een productie in het Theatre Italien te Parijs. Daar raakte hij overigens in botsing op persoonlijk vlak met Vincenzo Bellini, die daar met zijn I Puritani veel succes scoorde. Qua mens waren deze mannen elkaars tegengestelde: Bellini reviseerde bijvoorbeeld zijn werken zeer vaak; Donizetti reviseerde eigenlijk nooit en schreef snel.
In 1835 -weer terug in Napels- koos hij voor "Lucia di Lammermoor" als script. Waarschijnlijk vertaalde de librettist Salvatore Cammarano -uit tijdnood- niet de roman van Scott maar een van de Franse toneelversies tot een libretto. Donizetti zette -gezien opnieuw de tijdnood- elk vers geschreven vel van het libretto direct op muziek. Het verhaal wil dat Donizetti de laatste akte zelf zou hebben herschreven. De première (met zeer goede solisten) was een fabuleus succes in september 1835.
Hierna schreef hij nog enkele kleinere opera's die geen repertoire hebben gehouden, alsmede twee in Italië erg succesvolle kluchten -eenakters- Il Campanello en Betly waarvan hij zelf het libretto schreef.
Uiteindelijk werden dit jaren van diepe triestheid. Er waren veel cholera-epidemieën; mensen overleden, operahuizen sloten. Op 1 juni 1828 was Donizetti in Rome getrouwd met Virginia Vaselli, een zuster van zijn beste vriend “Toto” Vaselli. Zij kregen drie kinderen die evenwel allen vlak na of voor de geboorte zijn overleden. Een diepe crisis volgde toen hij ook zijn jonge vrouw verloor in haar derde kraambed (juli 1837).
Bovendien verloor hij de strijd -hij was al waarnemend hoofd- om de opvolging van Nicola Antonio Zingarelli als directeur van het Real Collegio di Musica di Napoli (Koninklijke Muziekschool) te Napels. Saverio Mercadante had de voorkeur gekregen -alhoewel erkend de mindere van de twee componisten-, omdat hij van Napolitaanse afkomst was. Misschien ging het ook lichamelijk minder: Donizetti werd toen hij bezig was met de "Lucia di Lammermoor" vaak door hoofdpijn gekweld. Vermoedelijk was Donizetti in deze tijd al aangetast door de syfilis waaraan hij later zou overlijden.
Het schandaal rond Poliuto (naar Polyeucte van Corneille) was de laatste druppel die Donizetti deed besluiten Napels te verlaten. Het is het verhaal van een vroeg-christelijke martelaar. De censuur meende dat dit in de godsdienstige sfeer te gevoelig lag. De tenor die voor de hoofdrol gepland stond, pleegde zelfmoord en Donizetti verliet Napels.
Vanaf 1839
Donizetti presenteerde zich in 1839 in Parijs.
La Fille du regiment. Hector Berlioz gaf meteen als kritiek dat er te weinig nieuwe gedeelten in zaten. Donizetti antwoordde verbolgen, dat hij het niet nodig had om zichzelf te plagiëren. Aanvankelijk koel ontvangen is dat toch een opera gebleven, die soms nog wordt opgevoerd.
Poliuto omgewerkt tot Les Martyrs was een succes. In Napels werd elke berichtgeving daarover verboden.
Na La Favorite (1840) en verschillende nu minder bekende opera's, bracht hij voor Rossini zijn Stabat Mater in Bologna op de planken. Rossini waardeerde dit zeer, gaf Donizetti diamanten manchetknopen cadeau en een aanbevelingsbrief aan graaf Metternich te Wenen. Verder maakte hij voor Wenen Linda di Chamounix (1842).
Het hof in Wenen bood hem een functie aan als kapelmeester met het recht elk jaar 6 maanden in het buitenland door te brengen. Donizetti accepteerde gretig, wat hem door patriottische Italianen verweten is: in hun ogen was Oostenrijk een bezettende macht.
Voor Don Pasquale keerde hij - eind 1842 - terug naar Parijs, terwijl hij toen al toenemende ziekteverschijnselen had. Hij deed over de compositie voor zijn doen ongewoon lang: 3 maanden. Hem was een opera buffa opgedragen naar een ouder script dat door Ruffini zou worden bewerkt. Uiteindelijk heeft Donizetti waarschijnlijk grote gedeelten van het script zelf moeten schrijven. Ondanks weerspannige musici maar met weer een goede cast aan zangers, bleek de opera een doorslaand succes. Met de "Nozze", de "Barbiere" is het de meest populaire komische opera geworden.
Inmiddels was zijn ziekte verergerd. Hij werd langzamerhand een schim van zichzelf. Toch heeft hij ook na Don Pasquale nog opera's geschreven. Geconsulteerde artsen stelden de diagnose cerebro-spinalesyfilis; deze diagnose is later bij de autopsie bevestigd. Vanaf 1845 was hij te ziek om zelfstandig naar Italië te reizen. In februari 1846 werd hij opgenomen in een kliniek in Ivry, in de nabijheid van Parijs.
De Fransen hebben een tijd de wens van de familie en vrienden om Donizetti terug te laten keren naar Italië geblokkeerd. Onder Oostenrijkse politieke druk kon Donizetti op 19 september 1847 Parijs verlaten, als een dement, verlamd en incontinent wrak.
Zijn dood in het huis van vrienden in Bergamo kwam op 8 april 1848. Zijn begrafenis was de grootste die Bergamo ooit zou zien. In 1875 werd hij herbegraven naast zijn goede vriend Mayr in de Basilica di Santa Maria Maggiore. Wrang detail bij de herbegrafenis was dat een deel van zijn schedel bleek te ontbreken (uiteindelijk is dit deel teruggevonden bij de lijkschouwer).
Ook het nagelaten werk (met name de onvoltooide Duc d'Albe) leverde nog een luidruchtig naspel op, toen een leerling van Donizetti in 1875 met een reconstructie kwam van Il Duca d'Alba.
Voor het grote aantal hier niet genoemde door Donizetti gecomponeerde opera's: zie onderstaande lijst
Felice Romani (oud tekstboek voor de gelijknamig opera van Carlo Coccia, 1834); Girolamo Maria Marini (die een nieuwe 3e akte scheef), naar het Franse stuk «Adèle de Lusignan ou La fille de l'archer»