De Ortsteile van de gemeente Dötlingen zijn: Altona (25[3] inwoners), Aschenstedt (624 inw.), Barel (109 inw.), Brettorf (883 inw.), Busch (133 inw.), Dötlingen (1.553 inw.), Geveshausen (84 inw.), Grad (43 inw.), Haidhäuser (32 inw.), Hockensberg (48 inw.), Iserloy (30 inw.), Klattenhof (127 inw.), Neerstedt (1.500 inw.), Nuttel (103 inw.), Ohe (39 inw.), Ostrittrum (289 inw.), Rhade (101 inw.), Uhlhorn (40 inw.) en Wehe (92 inw.). Een voor Nedersaksen specifieke en uit de middeleeuwen daterende bestuurslaag, de Bauerschaft of boerschap, werd in 1873 nieuw leven ingeblazen en regelt enkele zeer lokale aangelegenheden, zoals (controle op) onderhoud van landwegen en straatnaamborden en het tellen van de inwoners voor de bevolkingsstatistiek.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de gehele gemeente uit kleine dorpen en gehuchten bestaat. Het dorp Neerstedt is de zetel van het gemeentebestuur.
Ligging, verkeer, vervoer
De gemeente ligt in het Naturpark Wildeshauser Geest in een landschap, dat gekenmerkt wordt door droge gebieden met heide en naaldbossen, en hier en daar hoogveen en laagveen. Het riviertje de Hunte en enige beken stromen van zuid naar noord door de gemeente in de richting van de Wezer.
De Autobahn A1Osnabrück-Bremen loopt zuidelijk langs Dötlingen; afrit 62 Wildeshausen-Nord is 5 km ten zuidoosten van Dötlingen gesitueerd. Van Dötlingen naar de plaats Wildeshausen is het slechts 4 km in zuidelijke richting. In noordoostelijke richting is het ongeveer 20 km naar Delmenhorst en iets meer dan 30 km naar het centrum van Bremen.
In het Ortsteil Brettorf is een stationnetje aan de spoorlijn van Delmenhorst naar Hesepe gemeente Bramsche. In die laatste plaats kan men overstappen op de trein naar Osnabrück. Vanuit Bremen, Delmenhorst en Wildeshausen rijden enige streekbuslijnen naar dorpen in de gemeente Dötlingen.
Economie
De economie van de gemeente drijft op kleinschalige handel en nijverheid, het toerisme en de landbouw. Exxon bezit ten noordwesten van het dorp een grote installatie voor de opslag van aardgas.
Geschiedenis
Prehistorie
Zoals de gehele streek, is ook de huidige gemeente Dötlingen in de Jonge Steentijd tussen 3500 en 2800 v. Chr. bewoond geweest door mensen, die tot de dragers van de Trechterbekercultuur worden gerekend. Deze mensen zetten hun doden bij in megalietgraven, zoals hunebedden. De daarvoor gebruikte zwerfstenen waren tienduizenden jaren eerder, in het Pleistoceen, door ten tijde van de IJstijden optredende gletsjermorenes, vanuit o.a. Scandinavië, met het ijs meegesleurd en hier achtergebleven. Van deze prehistorische grafmonumenten is een aantal in de gemeente bewaard gebleven; andere zijn, o.a. door hergebruik van de stenen voor kerken-, woning- en wegenbouw, gedeeltelijk of geheel verwoest. Enkele megalietgraven zijn, ter plaatse of op een gunstiger locatie, gereconstrueerd.
Vanaf de middeleeuwen tot 1933
Het dorp werd als Thutelingen in het jaar 1203 voor het eerst in een document vermeld.
De watermolen aan de molenbeek van het gehucht Altona staat sinds 1562 op een strategisch belangrijke plaats. Graaf Anton I van Oldenburg en Delmenhorst liet in dat jaar de Penningmolen bouwen, met een huisje, waar hij tol liet heffen. Hier was namelijk het kruispunt van twee zeer oude handelsroutes over land. De ene, de Friese Heirbaan, liep van Wildeshausen noordwaarts via de stad Oldenburg naar Esens en Jever aan zee. De andere route, de Vlaamse Weg, werd, als transport over zee niet mogelijk was, gebruikt en liep van Jutland naar Vlaanderen, en wel via de Hanzesteden Lübeck, Hamburg, Bremen, Haselünne, Deventer, Arnhem, Nijmegen en Antwerpen naar Gent en Brugge.
Dötlingen wisselde tussen de 14e en de 19e eeuw regelmatig van landsheer, en werd, evenals de gemeenten in de omgeving, vaak door oorlogsgeweld, epidemieën en andere rampen getroffen. Herstel trad in toen in 1898 de spoorwegverbinding tot stand kwam. Dötlingen is een schilderachtig, authentiek oud-Nedersaksisch aandoend dorp met een bevolking, die trots was, en nog is, op haar oude tradities. Dit trok vanaf het eind van de 19e eeuw toeristen aan, hetgeen de economische situatie deed verbeteren.
1933-1945
Bij de machtsovername door Adolf Hitler begin 1933 was de aanhang van diens NSDAP in het dorp al groot. De organisatie Kraft durch Freude, die ook het toerisme in Duitsland in nationaalsocialistische zin hervormde, en die in Dötlingen van begin af aan reeds medewerkers had, propageerde het bezoek aan het echt-Duitse Dötlingen sterk. De inwoners waren in grote meerderheid ook enthousiast voor het nieuwe regime, dat hun voorspoed leek te gaan brengen.
Kenmerkend hiervoor was de grote inspanning, die de Dötlingers zich getroostten, om nog in 1933 een tonnen zware zwerfsteen over 3,5 kilometer naar een daarvoor gebouwde sokkel te slepen, waar deze in een pompeuze plechtigheid overeind gezet werd en voorzien van een ingebeiteld hakenkruis. In latere jaren werd Dötlingen in nazi-propaganda als Musterdorf (modeldorp) geprezen en door vele, ook buitenlandse nazi-gezinde delegaties bezocht.
Pas in 1945 beseften velen, dat zij in feite een verkeerde weg hadden gekozen, hoewel vlak voor de verovering van Dötlingen door de geallieerden met de moord op Willi Rogge (zie hieronder) nog een gruwelijk incident plaats vond. De zwerfsteen met het hakenkruis was een steen des aanstoots geworden, en ligt sinds eind 1945, half in een kuil, zonder hakenkruis, naast de plaats waar hij was opgericht. Zie op de website van de historische vereniging van het dorp: bhv-doetlingen.de/stein-des-anstosses.
Wild- und Freizeitpark Ostrittrum, een 18 ha groot dierenparkje enige km ten westen van Neerstedt
De gemeente ligt in het Naturpark Wildeshauser Geest; dat betekent, dat er mogelijkheden zijn voor wandel- en fietstochten, en kanotochten op de beken en riviertjes in de omgeving. Ten westen van het dorp Dötlingen loopt een fietsroute langs de Hunte; daar is ook een camping.
De Tabkenhof in het dorp is een na de Tweede Wereldoorlog gereconstrueerde kopie van de grootste rietgedekte vakwerkboerderij van de deelstaat Nedersaksen (het origineel ging in 1945 bij een geallieerd bombardement verloren).
In het dorp bevond zich vanaf ca. 1910 een, deels in navolging van Kunstenaarskolonie Worpswede op met name de landschapschilderkunst gerichte, kunstenaarskolonie waar o.a. de hierna opgesomde kunstenaars werkten. De meesten van hen werden alleen in de regio bekend; enkelen echter, van wie de naam in onderstaande lijst vetgedrukt is, verwierven bekendheid in geheel Duitsland of zelfs daarbuiten.
Georg Müller vom Siel (1865–1939): Grondlegger van de kunstenaarskolonie. Aanvankelijk was hij een door het impressionisme beïnvloede landschapsschilder. Van 1896 tot 1909 in Dötlingen. Liet in 1898Villa Meineck bouwen, waar hij schilderles gaf aan welgestelde meisjes en vrouwen (in die tijd werden op de kunstacademies nog alleen mannen toegelaten). Hij verliet Dötlingen in 1909, omdat hij psychische problemen kreeg, en sloeg toen ook artistiek een geheel andere weg in. Hij stierf in 1939 in een psychiatrische kliniek bij Bad Zwischenahn. Müller vom Siel werd in Dötlingen begraven.
Paul Müller-Kaempff
Gerhard Bakenhus (1860-1939), een man met een eigenzinnig karakter, die ook huisschilder en maker van toneeldecors was, gaf vanuit zijn huis in Kreyenbrück (nu een wijk van Oldenburg) aan veel andere kunstenaars schilderles in o.a. de landschapschilderkunst. Hij was in 1904 één der oprichters van de ook voor de Dötlinger kunstenaars belangrijke Oldenburger Künstlerbund.
Louise Droste–Roggemann (1865-1945): leerlinge van Georg Müller vom Siel; haar landschappen zijn vooral van belang voor de kennis van hoe Dötlingen er voor 1930 uit zag.
Hedwig Ranafier-Bulling
Gretchen Francksen
Heinrich Th. Ackermann
Karl Dieckmann
Lotte Dieckmann (1894–1945): echtgenote van Karl Dieckmann; was een talentvol portretfotografe en maakte in 1935 in Huis Doorn een portret van ex-keizer Wilhelm II van Duitsland; fotografeerde veel "dorpstypes" en dorpsgezichten te Dötlingen, die voor de plaatselijke historie grote waarde hebben; nadat in het voorjaar van 1945 bleek, dat haar beide zoons in de Tweede Wereldoorlog gesneuveld waren, pleegde zij uit verdriet hierover zelfmoord.
August Kaufhold (1884–1955), woonde vanaf 1907 te Dötlingen en is daar ook overleden; schilderde graag dieren in het landschap; bijna al zijn werk van voor 1925 ging bij een brand in zijn huis en atelier verloren.
Karl Dehmann
Cornelius Rogge
Emy Rogge
Franz van der Glas
Hermann Dick
Wilhelm Scholkmann
Carl Lohse (1884–1955), in 1913-1914 goed bevriend met Otto Pankok. In deze jaren werkten zij samen, en samen met Richard Gessner en Hermann Hundt, te Dötlingen. Veel van Lohses werk is te zien in het museum van de stad Bautzen; het meeste van zijn werk wordt tot het Duitse expressionisme gerekend.
Georg Müller vom Siel, Landschap langs de Hunte bij Dötlingen
Georg Müller vom Siel, Dötlingens duizendjarige eik (ets), voordat deze in 1980 bij een storm zwaar beschadigd werd
Gerhard Bakenhus: Veenlandschap, 1920
Der Bruderkuß - Hugo Zieger - 1893
Hugo Zieger-Winterlandschap bij Dötlingen
Louise Droste-Roggemann : Dötlingen
Heinz Witte-Lenoir, Hunebedden
Carl Lohse-De achtergelaten zak, Dötlingen 1913/14
Partnergemeentes
Dötlingen was t/m 2019 een partnergemeente van het dorp Ulrum, dat tegenwoordig ligt in Het Hogeland, een gemeente in de Nederlandse provincie Groningen.[5]
Belangrijke personen in de geschiedenis van de gemeente (afgezien van de schilders e.d. uit de kunstenaarskolonie)
Willi Rogge, † 14 april 1945, slachtoffer van een geruchtmakende moord, gepleegd door Werwölfe, fanatieke nazi-strijders; deze politiek linkse boer uit de buurt van Dötlingen was bij zijn in 1933-1934 fanatiek nationaalsocialistische dorpsgenoten niet geliefd; hij werd beschouwd als een (potentieel) landverrader en werd, toen de geallieerde troepen op het punt stonden, het dorp te veroveren, door mannen van de Werwolf-eenheden in een hinderlaag gelokt en langs de weg van Dötlingen naar Neerstedt vermoord. De journalist Cordt Schnibben van het blad Der Spiegel had in april 2014 de moed om een uitvoerig artikel over het nazi-verleden van zijn vader Georg Schnibben te schrijven. Deze was een van de daders. Alle betrokkenen werden na de oorlog gearresteerd, maar kwamen er met korte vrijheidsstraffen vanaf, daar geen moord, maar slechts doodslag bewezen werd geoordeeld.
Varia
Hinnerk Ahlers (*14 oktober 1831 in Klattenhof, gemeente Dötlingen; † 26 juni 1913 in Immer, gemeente Ganderkesee), meer bekend als Hasen-Ahlers, was de beroemdste stroper van het Oldenburger Land. Deze kleurrijke figuur, die na een ongelukkige jeugdliefde aan de zijlijn van de maatschappij kwam te staan, was 2 meter lang, was een berucht stroper, heeft daarvoor 52 keer een korte gevangenisstraf uitgezeten, maar was ook geliefd. Na 1898, toen, na het openen van de spoorlijn naar die steden, dagtoeristen uit Bremen en Delmenhorst vaak kwamen wandelen in het bos, waar hij in een schaapskooi woonde, had hij de gewoonte, tevoorschijn te komen, een vrolijk lied te zingen en van de wandelaars een fooi te incasseren. Na zijn dood is bij een boerderij, waar hij regelmatig kwam, een gedenkteken geplaatst, waar jaarlijks op de vroege morgen van Eerste Pinksterdag een vrolijk concert wordt gehouden. Het monumentje is volgens Hasen-Ahlers' laatste wens voorzien van een haas. Ook is er de eerste strofe van het lied, dat hij placht te zingen, aangebracht.
Galerij
Rivier de Hunte bij Dötlingen
Megalitisch monument Großsteingrab Gerichtsstätte
Glaner Braut, restant van verwoest hunebed te Glane, gem. Wildeshausen, op de grens met Dötlingen
St.-Firminuskerk in Dötlingen
Firminuskerk (interieur)
Watermolen aan de molenbeek van Altona
Natuurmonument midden in het dorp: de 1000-jarige eik; in werkelijkheid is de boom 500 à 600 jaar oud.