Soler werd op zesjarige leeftijd toegelaten tot de koorschool van het klooster van Montserrat, waar hij van de organist Benito Esteve les kreeg. In 1744 werd hij benoemd als organist en onderdeken aan de kathedraal in La Seu d'Urgell. Later in zijn leven werd hij kapelmeester in Lleida en El Escorial.
Soler deed zijn communie toen hij 23 was en leefde gedurende de volgende 31 jaren erna een kloosterbestaan als novice/monnik nabij El Escorial. Hij vulde 20 uur per dag met gebed, bezinning en landbouwwerk - een eenvoudig en onopvallend leven. Toch produceerde Soler in deze periode ook meer dan 500 muziekwerken, waaronder 150 sonates voor klavier. Men neemt tegenwoordig aan dat deze geschreven zijn voor zijn leerling Infante Don Gabriel, een zoon van koning Carlos III. De overige werken bevatten onder andere kerstliederen (villancicos[1]) en Latijnsekerkmuziekwerken waaronder missen. Er zijn geen portretten of afbeeldingen van Soler bekend.
Composities
Padre Solers bekendste werken zijn sonates, vergelijkbaar met de sonates van Domenico Scarlatti (bij wie Soler wellicht ook gestudeerd zou hebben). Echter, de vorm van Solers werken is gevarieerder, waarbij sommige sonates uit drie of vier delen bestaan.[2] Samuel Rubio catalogiseerde begin twintigste eeuw de werken van Soler, waarbij elk werk een R-catalogusletter meekreeg.
Soler schreef ook concertos, kwintetten voor orgel en strijkers, motetten,[3] missen en stukken voor orgel solo. Verder schreef hij een verhandeling: Llave de la modulación (De sleutel tot modulatie, 1762).
Solers Zes concerten voor twee orgels worden nog regelmatig vertolkt en opgenomen. Van een bekende fandango die ooit aan Soler is toegeschreven, wordt de echtheid betwijfeld.