Het aanvankelijk Joodse gezin van de Rubinsteins (in 1831 lieten ze zich dopen tot het Russisch-orthodoxe geloof) verhuisde vanuit het zuidelijke Podolië naar Moskou toen Anton vijf jaar was. Zijn vader was een welvarend koopman. Hij kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn moeder, een begaafde pianiste. Drie jaar later, vanaf 1837 kreeg hij – vanwege zijn unieke talent gratis – zijn eerste pianolessen van de Russische pianopedagoog en componist Alexander Villoing.[1]
In 1839 debuteerde hij als pianist en ging naar Parijs om zich – onder toezicht van Liszt – verder te bekwamen in de pianistiek. Na een uitgebreide concertreis door Noord-Europa, waarbij hij ook Nederland aandeed, vestigde hij zich in Berlijn waar hij samen met zijn broer, Nikolaj, compositie ging studeren bij Siegfried Dehn.
In 1848 vestigde hij zich in Sint-Petersburg, in die tijd de hoofdstad van Rusland. Hier werd grootvorstin Helena Pawlowna zijn beschermvrouwe.
Na een nieuwe studiereis (1854-1857) die hem als componist, dirigent en pianist veel roem bracht, werd Rubinstein in 1859 benoemd tot hofpianist en dirigent van hofkapel van tsaar Alexander II in Sint-Petersburg. Hij legde hier de basis voor een professionele muziekcultuur in Rusland: hij was in 1859 de oprichter van het Russische muziekgezelschap en daarnaast was hij in 1862 de stichter van het Conservatorium van Sint-Petersburg, waar hij befaamde West-Europese docenten binnenhaalde en ook zijn leraar Villoing doceerde.
De nationaal-Russische componisten van Het Machtige Hoopje rondom Balakirev reageerden teleurgesteld. Zij zagen de bewondering van Rubinstein voor de Duitse muziektraditie als een dwaling en distantieerden zich van Rubinstein en zijn instituut. Muzikaal waren de tegenstellingen minder uitgesproken, bijvoorbeeld Pjotr Iljitsj Tsjaikovski, de bekendste en befaamde componist van het conservatorium van Rubinstein en vriend van Rubinstein, werd beïnvloed door beide tradities. In 1867 stopte hij met het leiden van het conservatorium en ging hij zich geheel wijden aan het componeren en aan de concertpraktijk. In 1872 en 1873 gaf hij samen met de violist Wieniawski, tijdens een tournee van negen maanden langs alle grote Amerikaanse steden, 215 recitals. In de loop van de jaren 80 keerde hij terug naar Rusland en ging opnieuw lesgeven aan het conservatorium in Sint-Petersburg. In 1891 verhuisde hij naar Dresden. Zijn gezondheid ging echter achteruit en hij bracht zijn laatste jaar door op zijn landgoed in de buurt van Sint-Petersburg, aan de oevers van de Oostzee, waar hij in november 1894 stierf, een paar dagen voor zijn vijfenzestigste verjaardag.
Pianist Rubinstein
Rubinstein was een van de grootste virtuozen van de negentiende eeuw. Zijn spel was hyper-romantisch: hartstochtelijk en sentimenteel, impulsief en intensief. Hij was de enige serieuze rivaal van Franz Liszt. Hij werd als pianist op een lijn geplaatst met Liszt (die – toen hij hem in 1841 in Parijs hoorde – uitriep: "Die zal mijn erfgenaam worden"), Clara Schumann en Frédéric Chopin. Hij had een enorm repertoire en een ijzersterk muzikaal geheugen wat hem tijdens zijn diverse concertreizen goed van pas kwam. Volgens de overlevering zou zijn jongere broer Nikolaj een nog groter pianist zijn geweest.
Componist Rubinstein
Rubinstein schreef in een romantische, westers georiënteerde stijl. Hij distantieerde zich daarmee van de leden van Het Machtige Hoopje, die een eigen Russische stijl nastreefden. Als componist was Rubinstein in de 19e eeuw de veelzijdigste en vruchtbaarste in Europa. Dankzij zijn persoonlijkheid en zijn roem als virtuoos gelukte het hem zijn werken in vele steden te laten uitvoeren. Het componeren ging bij hem heel makkelijk. Volgens Brahms, die veel respect voor de mens en de musicus Rubinstein had, componeerde Rubinstein te gemakkelijk en te snel; het was niet helemaal af, volgens Brahms, de puntjes zaten niet op de 'i'.
Verschillende werken van Rubinstein, waaronder bijvoorbeeld het vierde pianoconcert en de tweede symfonie, getuigen van het feit dat hij een zeer bekwame componist is geweest die zowel thuis was in de salon als in de concertzaal, en wiens creatieve toewijding aan zijn geboorteland, ook al was hij niet in het bijzonder schatplichtig aan Russische volksmuziek, diepgaand was. De muziek van Anton Rubinstein, ondergewaardeerd gedurende een groot deel van de 20e eeuw, kwam tegen het eind van de 20e eeuw opnieuw in de belangstelling dankzij een aantal cd-opnamen. Toch is zijn muziek bij het grote publiek grotendeels vergeten en wordt het zelden nog uitgevoerd.
Rubinstein componeerde vijf pianoconcerten, waarvan het vierde het bekendste is en het ook het langst heeft uitgehouden. Van zijn negentien opera's werd De demon (première 25 januari 1875 in het keizerlijk theater van St-Petersburg) het meest bewonderd. Zijn bekendste werk is de Melodie in F opus 3, nr. 1 voor piano. Hans von Bülow noemde hem "de Michelangelo van de muziek".
Composities
Werken voor orkest
Symfonieën
1850 Symfonie nr. 1 in F groot, voor orkest, op. 40 (Opgedragen aan: Julius Stern)
Allegro con fuoco
Allegro
Moderato con moto
Allegro
1852 Symfonie nr. 2 in C groot "De Oceaan", voor orkest, op. 42 (Opgedragen aan: Franz Liszt)
Allegro maestoso
Adagio ma non tanto
Allegro
Adagio – Allegro con fuoco
1853-1855 Symfonie nr. 3 in Bes groot, voor orkest, op. 56
Allegro risoluto
Adagio
Scherzo (Allegro vivace assai)
Finale (Allegro maestoso)
1863 Symfonie nr. 2 in C groot "De Oceaan" (gereviseerde versie), voor orkest
Allegro maestoso
Adagio in D groot
Allegro
Adagio in e klein
Presto (Scherzo)
Adagio – Allegro con fuoco
1874 Symfonie nr. 4 "dramatische symfonie" in d-klein, voor orkest, op. 95
1881 Symfonie nr. 5 in g klein, voor orkest, op. 107
Moderato assai
Allegro non troppo – Moderato assai
Andante
Allegro vivace
1887 Symfonie nr. 6 in a klein, voor orkest, op. 111
Moderato con moto
Moderato assai
Allegro vivace
Moderato assai – Allegro
Concerten voor instrumenten en orkest
1847 Concerto (in een beweging), voor piano en orkest
1849 Concerto in C groot, voor piano en orkest
1849 Concerto in d klein, voor piano en orkest (in 1856 herschreven als Oktet, op. 9)
1850 Concerto nr. 1 in E groot, voor piano en orkest, op. 25
1851 Concerto nr. 2 in G groot, voor piano en orkest, op. 35
1853-1854 Concerto nr. 3 in F groot, voor piano en orkest, op. 45
1857 Concerto in G groot, voor viool en orkest, op. 46
Moderato assai
Andante
Moderato assai
1864 Concerto in a klein, voor cello en orkest, op. 65
Moderato con moto
Adagio
Allegro con fuoco
1864 Concerto nr. 4 in d klein, voor piano en orkest, op. 70
1870 Romance et Caprice, voor viool en orkest, op. 86
1874 Concerto nr. 5 in Es groot, voor piano en orkest, op. 94
1878 Caprice russe in c klein, voor piano en orkest, op. 102
Concertstuk in As groot, voor piano en orkest, op. 113
Andere werken voor orkest
1854 Torzhestvennaya uvertura (triomf-ouverture) voor de kroning van Alexander II van Rusland, voor orkest, op. 43a
1864 Faust – Ein musikalisches Charakterbild nach Johann Wolfgang von Goethe, voor orkest, op. 68 (dit werk is een deel uit de gelijknamige symfonie, die verloren is gegaan)
Avtobiografičeskie vospominanija (Autobiografische herinneringen), in: Russkaja starina, november 1889; Engels: Autobiography of A.Rubinstein, Boston/Massachusetts 1890;
Literaturnoe nasledie. T. 3. Pis'ma, 1872-1894. Lekcii po istorii fortepiannoj literatury, vol. 3. brieven. voorlezingen over de geschiedenis van de piano literatuur, Moskva: Muzyka 1986. 276 p.
Literaturnoe nasledie vol. 2. brieven. T. 2. Pis'ma, 1850-1871, Moskva: Muzyka 1984. 221 S.
A conversation on music – (Muzyka i ee predstaviteli), Engels, Reprint., New York: Da Capo Press 1982. 146 p., (Series: Da Capo Press Music Reprint Series), Orig. publ. New York: C.F. Tretbar, 1892
Bibliografie
M. van Paassen: Anton Rubinstein, een verguisde gigant, Mens en Melodie 40:127-9 Mar 1985
Philip S. Taylor: Anton Rubinstein – A Life in Music, Bloomington: Indiana University Press, 2007. 248 p., ISBN 978-0-253-34871-5
Larry Sitsky: Anton Rubinstein : an annotated catalog of piano works en biography, Westport: Greenwood Press, 1998. 227 p., ISBN 0-313-25497-4
K. Jordan: The instructional principles of Anton Rubinstein, Journal of the American Liszt Society 37:46-55 Jan-Jun 1995
Joseph Banowetz: Joseph Banowetz on Rubinstein, Clavier 33:24 N10 1994
D. Swift: The legacy of Anton Rubinstein, Clavier 33:20-21 N10 1994
Maurice Hinson: Exploring Rubinstein's works, Clavier 33:22-4 N10 1994
Maurice Hinson: Reviews A. Rubinstein : Album de Peterhof, Op. 75, Journal of the American Liszt Society 27:64-5 1990
Jeremy Norris: The Russian piano concerto, Vol. I: the nineteenth century, Bloomington, Indiana: Indiana University Press, 1994, 227 p., ISBN 978-0-253-34112-9
Jeremy Norris: The Piano Concertos of Anton Rubinstein, Music Review, 46 (November 1985): 241-283.
Ulrich Schreiber: Opernführer für Fortgeschrittene. Die Geschichte des Musiktheaters – Band 1: Von den Anfängen bis zur Französischen Revolution, Bärenreiter-Verlag, Kassel 1988, ISBN 3-7618-0899-2
Ulrich Schreiber: Opernführer für Fortgeschrittene. Die Geschichte des Musiktheaters – Band 2: Das 19. Jahrhundert, Bärenreiter Verlag, Kassel 1991, ISBN 3-7618-1028-8
Ulrich Schreiber: Opernführer für Fortgeschrittene. Die Geschichte des Musiktheaters – Band 3: Das 20. Jahrhundert. Teil 1: Von Verdi und Wagner bis zum Faschismus, Bärenreiter Verlag, Kassel 2000, ISBN 3-7618-14364
Ulrich Schreiber: Opernführer für Fortgeschrittene. Die Geschichte des Musiktheaters – Band 3: Das 20. Jahrhundert. Teil 2: Deutsche und italienische Oper nach 1945, Frankreich und Großbritannien, Bärenreiter Verlag, Kassel 2005, ISBN 3-7618-14372
Ulrich Schreiber: Opernführer für Fortgeschrittene. Die Geschichte des Musiktheaters – Band 3: Das 20. Jahrhundert, Teil 3: Ost- und Nordeuropa, Nebenstränge am Hauptweg, Interkontinentale Verbreitung, Bärenreiter Verlag, Kassel 2006, ISBN 3-7618-18599
J. Weber: Najstarszy w Europie konkurs muzyczny im. Antoniego Rubinsteina, Ruch Muzyczny 34:7 N12 1990
J.V. Moskva: Liszt and Anton Rubinstein, Journal of the American Liszt Society 26:29-32 1989
Michel Maximovitch: L'opéra Russe 1731-1935, L'âge d'homme (Lausanne), 1987. 431 p. ISBN 2-8251-3234-9
Darryl Lyman: Great Jews in Music, New York: Jonathan David Publishers, Inc., 1986. ISBN 0-824-60315-X
Sigrid Neef: Handbuch der russischen und sowjetischen Oper, Berlin: Henschelverlag Kunst und Gesellschaft, 1985. 760 p., ISBN 978-3-362-00257-8
Lev Aronowitz Barenboim: Iz pisem A.G. Rubinstejna k E.F. Raden. (Aus A.G. Rubinsteins Briefen an E.F. Raden), Sovetskaja muzyka. 1980, H. 11, S. 101-113.
Lev Aronowitz Barenboim: Anton Grigorevic Rubinstejn. Zizn, artistic, put, tvorcestvo ... (Anton G. Rubinstein. Leben, künstlerischer Weg, ......), T. 2. 1867-1894, Leningrad: Muzgiz 1962. 492 S.
Lev Aronowitz Barenboim: Anton Grigor'eviev Rubinsvtejn. Zizn, artist, put', tvorcestvo muz.-obscestv. dejatel'nost. (Anton Grigorjewitsch Rubinstein. Sein Leben und seine künstlerische Entwicklung), T. 1, Leningrad: Gos. muz. Izd. 1957. 455 S.
Lev Aronowitz Barenboim: Rubinsteinovskie tradicii i nasa sovremennost. (Notizen zu Barenbojms Monographie uber Anton Rubinstein), Sovetskaja Muzyka. 25 (1961), H. 12, S. 74-81.
Charles Suttoni: Liszt's letters : Anton Rubinstein at Weimar, Journal of the American Liszt Society 8:75-6 1980
Z. Stoijar: Anton Rubinstejn. (Anton Rubinstein. Kurzer Abriss seines Lebens und Schaffens.), Klimev: Kartja moldovenjsske 1969. 74 S.
Camille Saint-Saëns: Anton Rubinstejn, Sovetskaja Muzyka. 32 (1968) H. 1, S. 94-96.
Michael Goldstein: Zwei Zeugnisse des jungen Anton Rubinstein von S. W. Dehn und G. Meyerbeer, Beiträge zur Musikwissenschaft. 6 (1964), S. 238-242
Michael Goldstein: Ein unbekanntes Werk von Anton Rubinstein, Musik und Gesellschaft. 13, (1963), S. 142-145.
Vilmos Somogyi: Anton Rubinstein (1829-1894), Muzsika. 6 (1963) Nr. 3, S. 31-32.
Zoltan Hrabussay: Anton Rubinstein a Bratislava. (Anton Rubinstein und Bratislava), Hudobnovedne studie. 3 (1959), S. 196-204.