Het verhaal over de vlucht naar Egypte staat alleen in Matteüs. Dit evangelie verhaalt dat wijzen uit het oosten zochten naar de pasgeboren "koning van de Joden". Herodes hoorde hiervan en gaf zijn soldaten bevel om naar Bethlehem te gaan en alle jongetjes tot twee jaar oud te doden (de kindermoord van Bethlehem[1]). Een engel verscheen echter in een droom aan Jozef en droeg hem op om samen met Jezus en Maria naar Egypte te vluchten.[2]
Volgens het evangelie keerden ze na een tijd, toen Herodes was gestorven, terug naar Judea. Toen ze ontdekten dat de gewelddadige Herodes Archelaüs de nieuwe koning van Judea was, weken ze uit naar Nazaret in Galilea, dat onder de heerschappij van Herodes Antipas was. De terugkeer uit Egypte was volgens Matteüs 2:15 de vervulling van een voorspelling door de profeet Hosea: "Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen".[3]
De auteur van Matteüs legde bewust diverse verbanden tussen Jezus en Mozes. Zo grijpt het verhaal over de kindermoord terug op het verhaal over Mozes, die een vergelijkbare moord op zijn generatiegenoten overleefde.[4] En door de vlucht naar Egypte verbleef ook Jezus, net als Mozes, een tijd in Egypte.[5]
Apocriefen van het Nieuwe Testament
De apocriefen van het Nieuwe Testament bevatten een aantal verhalen over de vlucht naar Egypte die vooral handelen over wonderen die plaatsvonden tijdens de reis, zoals een palmboom die naar het kindje Jezus boog zodat de dadels geplukt konden worden; woestijndieren die eer betuigden aan Jezus; een waterbron in de woestijn die spontaan begon te spuiten; een heidens standbeeld dat van de sokkel stortte toen Jezus langskwam; en een treffen met de twee dieven die later naast Jezus werden gekruisigd.[6] In deze verhalen reisde Salomé mee met de Heilige Familie om voor het kindje Jezus te zorgen. De apocriefe verhalen zijn vooral van belang voor de Koptisch-orthodoxe Kerk in Egypte.
Vóór ongeveer 1525 werd het verhaal niet apart afgebeeld, maar maakte deel uit van een reeks voorstellingen van de geboorte van Jezus, het leven van Jezus of het leven van Maria. De Vlaamse Primitieven begonnen vanaf de 15e eeuw de Heilige Familie af te beelden tijdens een rustpauze op weg naar Egypte, vaak vergezeld door engelen of, in oudere afbeeldingen, door een jongen die mogelijk Jakobus de Rechtvaardige voorstelde.[7] Tot het Concilie van Trente (1545-1563) werden op de achtergrond vaak verschillende apocriefewonderen afgebeeld.
In latere schilderijen, vanaf de 16e eeuw, werden op de achtergrond vaak landschappen afgebeeld, wat kunstschilders de mogelijkheid gaf om te experimenteren met landschapschilderkunst. Vaak werd de Heilige Familie klein afgebeeld en nam het landschap bijna het gehele schilderij in. De 18e-eeuwse Italiaanse kunstenaar Giambattista Tiepolo produceerde een serie van 24 gravures met verschillende scènes van de vlucht naar Egypte. Het onderwerp was vooral populair bij Duitse kunstschilders van de 19e-eeuwse romantiek.
Een onderwerp dat populair was bij veel schilders van de renaissance was een ontmoeting tussen de kinderen Jezus en Johannes de Doper in Egypte. Johannes de Doper zou volgens de overlevering zijn gered van de kindermoord van Bethlehem door de aartsengel Uriël en naar de Heilige Familie in Egypte zijn gebracht. Onder meer Leonardo da Vinci (de Maagd op de rotsen) en Rafaël schilderden deze ontmoeting van de "Heilige Kinderen".