Sayn und Wittgenstein was tot de opheffing van de Duitse adel in 1919 een Duits vorstelijk geslacht.
Geschiedenis
Het geslacht stamt af van graaf Godfried II van Sponheim, die was gehuwd met Adelheid, zuster van de laatste graaf van Sayn. Van hun zoons verkreeg Hendrik het graafschap Sponheim-Starkenburg en Godfried het graafschap Sayn. Door zijn huwelijk met Jutta, erfdochter van Homburg, verkreeg de laatstgenoemde ook deze heerlijkheid, die na zijn dood samen met Vallendar aan zijn jongere zoon Engelbert toeviel (jongere linie). Zijn oudste zoon Johan verkreeg vrijwel geheel Sayn (oudere linie). Johans zoon Salentijn nam na zijn huwelijk met Adelheid, erfgravin van Wittgenstein, de naam Sayn und Wittgenstein aan.
De oudere linie in Sayn stierf in 1606 uit. Keurtrier beschouwde Vallendar en de burcht Sayn als vrijgekomen lenen en nam ze in bezit. Vanaf dat moment waren deze bezittingen niet meer reichsunmittelbar, maar oefende Trier het overheidsgezag uit. Het graafschap Sayn was beperkt tot Altenkirchen en Hachenburg. Dit gebied viel toe aan de jongere tak in Homburg en Wittgenstein, maar reeds een jaar later vond na de dood van graaf Lodewijk een hernieuwde deling plaats in de drie takken Sayn, Berleburg en Wittgenstein.
De Sayn-Wittgensteins werden in 1806 gemediatiseerd. Sayn-Wittgenstein-Berleburg viel sindsdien onder de soevereiniteit van Hessen-Darmstadt, Sayn-Wittgenstein-Hohenstein onder die van Pruisen.
Achternaam
Huidige leden van dit geslacht voeren de achternaam Prinz zu Sayn-Wittgenstein. Het hoofd van het geslacht noemt zich in het dagelijks verkeer Fürst (adellijke titels zijn sinds het afschaffen van de adel in Duitsland nog slechts een deel van de achternaam). Mensen met de achternaam Prinz von Sayn-Wittgenstein hebben deze door koop verkregen en behoren dus niet tot dit geslacht.