De rechterlijke macht, ookwel de rechtsprekende macht, is een van de drie machten in een rechtsstaat, bestaande uit de leden van het Openbaar Ministerie en de leden van de rechtbanken/Gerechtshoven, waaraan de rechtspraak is opgedragen. De rechterlijke macht valt uiteen in de rechters/raadsheren ('zittende magistratuur') en de officieren van justitie/advocaten-generaal (‘staande magistratuur').
De magistraten in de rechtbanken worden rechters genoemd, die in de hoven heten raadsheren. Zij worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd,[1] op voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie. Hun statuut wordt grotendeels bepaald in de Grondwet. Ten dienste van de rechterlijke macht staan de griffiers en de referendarissen.
De magistratuur wordt onderverdeeld in twee categorieën: de staande magistratuur (het Openbaar Ministerie) en de zetelende magistratuur (de rechters die uitspraak doen).
De beslissingen van rechtbanken zijn vonnissen, de beslissingen van hoven worden arresten genoemd.
In Nederland wordt in de doctrine onderscheid gemaakt tussen de "gewone" rechterlijke macht en de gerechten die daarbuiten vallen. Tot de gewone rechterlijke macht worden de gerechten gerekend die worden genoemd in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie: de Hoge Raad, gerechtshoven en rechtbanken.
Ten dienste van de rechterlijke macht staan de griffiers (secretarissen).
De rechters worden aangeduid als de zittende magistratuur, de officieren van justitie als de staande magistratuur. Dit onderscheid is letterlijk: in de rechtszaal zit de rechter, de officier van justitie staat.
Rechterlijke ambtenaren in opleiding behoren (nog) niet tot de zittende of staande magistratuur; zij zijn nog in opleiding voor het beroep van rechter of officier van justitie. Rechters en leden van het Openbaar Ministerie worden door de Kroon benoemd. Rechters worden voor het leven benoemd en kunnen alleen worden ontslagen door de Hoge Raad.
In de rechtspraak wordt een onderscheid gemaakt in strafrecht, civiel of burgerlijk recht en bestuursrecht.
De huidige rechterlijke organisatie in Nederland is ontleend aan de Franse rechterlijke organisatie, die in de jaren 1811-1813 gegolden heeft, toen Nederland bij Frankrijk was ingelijfd. De Wet op de rechterlijke organisatie van 1827 is voor een groot deel daarop gebaseerd.