Pieter Veth werd geboren in Dordrecht, waar zijn ouders (Huibert Veth en Cornelia Pické) een handel in ijzerwaren dreven. Pieter viel op door zijn slimheid en mocht theologie studeren aan de Leidse universiteit. Veth studeerde naast theologie ook letteren, met name Hebreeuws en Arabisch. In 1840 promoveerde hij in Leiden op een transcriptie van een Arabisch handschrift.
Werk
Nog voor zijn promotie in Leiden werd Veth aangsteld als docent Engels en Maleis op de Koninklijke Militaire Academie in Breda. In 1841 volgde een aanstelling als hoogleraar Arabisch en Hebreeuws aan de Franeker universiteit, en nog twee jaar later hield Veth zijn oratie als hoogleraar aan het Atheneum Illustre in Amsterdam. In 1864 vertrok hij naar Leiden, waar hij ging werken als hoogleraar aan de Rijksinstelling van Onderwijs in Indische Taal- en Letterkunde te Leiden. Uiteindelijk volgde in 1877 zijn aanstelling als professor Aziatische Talen en Culturen, Indische Taal- Land- en Volkenkunde, Nederlands-Indië aan de Universiteit Leiden. In 1885 nam Veth officieel afscheid van de universiteit, al bleef hij tot lang daarna publiceren. Veths wetenschappelijke belangstelling was veelzijdig: hij schreef over zeer diverse onderwerpen, schreef inleidingen bij het werk van vele anderen en verzorgde diverse uitgaven. Zijn grootste belangstelling lag bij de studie van Indonesië: zijn vierdelige werk over Java is daar een welsprekend bewijs van.
De Gids en het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap
In het gebouw aan de Nonnensteeg van de Leidse universiteit waren rond de eeuwwisseling onder meer drie instituten gevestigd: het Instituut Kern, het International Institute for Asian Studies en het CNWS (The School of Asian, African, and Amerindian Studies). Vanwege Veths belang voor de Leidse universiteit werd het gebouw hernoemd tot P.J. Veth-gebouw. Sinds 2009 is het gebouw eerst aan de buitenzijde opgeknapt. In 2016 en 2017 is de rest van het gebouw gemoderniseerd. Sinds 2018 is een deel van de letterenfaculteit van de Universiteit Leiden in het pand gevestigd, waaronder filosofie.
P.J. Veth: De toevoeging der talen en letterkunde van Nederlandsch-Indië aan de vakken van hooger onderwijs. Inaugurale rede Leidsche hoogeschool, 1877
P.J. Veth: Over den aard en het doel van het onderwijs in de land- en volkenkunde van Ned. Indië voor toekomende ambtenaren. Akademische rede, Rijksinstelling van Onderwijs in Indische Taal- en Letterkunde te Leiden, 1864
Pieter Johannes Veth: De beoefening der Oostersche letteren aanbevolen aan de algemeene belangstelling. Rede Athenaeum Illustre Amsterdam, 1850
Petrus Johannes Veth: Specimen e litteris Orientalibus exhibens majorem partem libri As-Sojutii de nominibus relativis, inscripti Lobboʹl-Lobab. Arabice editam e duobius codicibus MSS. cum annotatione critica. 2 prts. Lugduni Batavorum, apud S. & J. Luchtmans, 1840 (Proefschrift Universiteit Leiden)
Over P.J. Veth
Paul van der Velde: Een Indische liefde. P.J. Veth (1814-1895) en de inburgering van Nederlands-Indië. Amsterdam, Balans, 2000. ISBN 90-5018-529-0. (Proefschrift Universiteit Leiden, 2000)
Paul van de Velde: A Lifelong Passion. P.J. Veth (1814-1895) and the Dutch East Indies. Leiden, KITLV Press, 2006 (Verhandelingen van Het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde 234). Vertaling van Een Indische Liefde)