Hunt werd Percy gedoopt, maar kreeg al jong de bijnaam "Tim" naar het stripfiguurtje Tiger Tim. Het werd zijn roepnaam. Zijn ouders waren welgesteld en vooral zijn moeder ondersteunde hem in zijn racecarrière. Dat stelde hem in staat de door Walter Moore ontwikkelde 350cc-Norton CJ1 en 500cc-Norton CS1 aan te schaffen.
Carrière
Zijn eerste belangrijke overwinning haalde hij tijdens de (500 cc) Senior-race van het Manx Amateur Road Race Championship van 1927 met een Norton CS1. Hij won die race ook in 1928, waarna hij dezelfde machine gebruikte om een gouden medaille in de Scottish Six Days Trial te winnen.
In 1931 won hij de 500cc-TT van Assen. Hij won ook de 500cc-Grand Prix de l'UMF in Montlhéry, waardoor hij opnieuw Europees kampioen werd. Hij werd de eerste coureur die bij de TT van Man twee klassen in één week won, de Junior TT en de Senior TT. Het Norton-team werd het eerste team dat in de Senior TT alle podiumplaatsen bezette, met Hunt, Guthrie en Woods. Op het Europese vasteland kregen Hunt en Woods meestal de 500cc-Norton CS1's, terwijl Guthrie en Simpson op de 350cc-Norton CJ1's startten. Toch won Hunt de 350cc-klasse van de GP van Zwitserland.
In 1932 won hij de 500cc-TT van Assen, maar tijdens de TT van Man viel hij in beide klassen uit, terwijl Stanley Woods ze allebei won.
In 1933 bleef het Norton-team ongewijzigd, maar de overwinningen werden tussen Stanley Woods en Tim Hunt verdeeld. Hunt won de 500cc-GP van België en de 500cc-GP de l'UMF en in de North West 200 en de GP van Zwitserland won Woods de 500cc-klasse en Hunt de 350cc-klasse. In de TT van Man won Woods de Junior en de Senior. Hunt werd in de Junior tweede en in de Senior achter Jimmie Simpson derde, maar Norton werd het eerste team dat alle podiumplaatsen in beide klassen bezette. Teamleider Joe Craig had bepaald dat Tim Hunt de thuisrace van Woods, de Ulster Grand Prix, moest winnen. Woods trok zich daar niets van aan en nam al vroeg de leiding. Hunt haalde hem in en er ontstond een flink gevecht tot Hunt door een defecte stuurdemper moest opgeven.
Einde carrière
Daarna trok men naar Saxtorp, waar in de GP van Zweden gestreden werd om de Europese titel. Ze kregen daar grote tegenstand van de Zweedse Husqvarna's met Ragnar Sunnqvist en Gunnar Kalén. Woods en Hunt namen de leiding, maar tijdens hun tankstop werden ze gepasseerd door Sunnqvist. Zo ontstond een slipstreamgevecht tussen Sunnqvist, Woods en Hunt. Op het rechte stuk bij start/finish vertraagde de achterblijver Eric Lundberg plotseling door technische problemen. Woods en Sunnqvist konden met geluk uitwijken, maar Tim Hunt zag Lundberg te laat en reed hem aan. Lundberg werd van zijn motorfiets geslingerd, landde met zijn hoofd op de weg en overleed onderweg naar het ziekenhuis van Karlskrona. Hunt liep een dijbeenbreuk en een heupblessure op en verbleef drie maanden in een Zweeds ziekenhuis. Daarna werd hij per vliegtuig naar Engeland gebracht. Gedurende vijf jaar moest hij steeds weer geopereerd worden, maar het beschadigde been korter dan het andere. Hij racete nooit meer. Ruim twintig jaar na het ongeluk verklaarde teamleider Craig dat hij in zijn carrière slechts twee echte natuurtalenten had begeleid: Tim Hunt en Geoff Duke.
Tijdens de Junior Race van het Manx Amateur Road Race Championship in 1928 viel Tim Hunt stil bij Creg-ny-Baa. Hij had zo veel voorsprong dat hij de laatste kilometers naar de finish had kunnen rollen en duwen en toch nog een podiumplaats halen. Hij besloot toch bij het Keppel Hotel te blijven, omdat daar een bar was.[bron?]