O Haupt voll Blut und Wunden (Nederlands: O hoofd vol bloed en wonden) is een kerklied van de luthersepredikantPaul Gerhardt, dat in 1656 voor het eerst verscheen in bundel Praxis pietatis melica (Frankfurt). Bij de tekst vermeldde Crüger de melodie van Herzlich thut mich verlangen, een geestelijk lied dat gezongen werd op de melodie van Mein G’müt ist mir verwirret, das macht ein Jungfrau zart, van de Renaissance-componist Hans Leo Hassler.
De tekst van Gerhardt is een vertaling van hymne van de CisterciënzerabtArnulf van LeuvenSalve caput cruentatum. Het is de laatste hymne van een cyclus waarin de dichter mediteert over wonden van Jezus door één voor één bij de lichaamsdelen stil te staan. Een selectie van coupletten hieruit werd onder de titel Membra Jesu Nostri later door de componist Dietrich Buxtehude op muziek gezet. Al deze stukken behoren tot de lijdensmuziek, muziek dus, bedoeld voor de lijdenstijd. Lange tijd werd Bernard van Clairvaux aangezien voor de oorspronkelijke tekstdichter. In het begin van de twintigste eeuw werd echter op grond van een manuscript uit 1320, dit lied toegewezen aan Arnulf van Leuven. Het lied is als Gezang 85 opgenomen in het Evangelische Gesangbuch, dat in veel Duitse protestantse kerken gebruikt wordt, en als nummer 289 in het katholieke liedboek Gotteslob. Een Nederlandse vertaling door Jan Willem Schulte Nordholt staat als Gezang 183 in het Liedboek voor de Kerken.
Zijn grote bekendheid dankt het gezang evenwel aan de centrale rol die het inneemt in de Matthäuspassion van Johann Sebastian Bach. Hij gebruikte dit gezang als Leitmotiv in dit oratorium, doordat verschillende coupletten als koraal - op verschillende plaatsen, en steeds anders getoonzet - zijn opgenomen. Bach gebruikte de melodie overigens ook in zijn Weihnachtsoratorium. Als afzonderlijk koraal is het als BWV 244-63 opgenomen in de Werke Verzeichnis van Bach. Een latere toonzetting is van Franz Liszt, die de melodie als uitgangspunt gebruikte voor de zesde statie in zijn Via Crucis (De Heilige Veronica).