Op 19 oktober1889 stierf haar schoonvader Lodewijk I en werd haar echtgenoot koning Karel I. Amalia werd nu koningin. Haar man stond bekend om zijn buitenechtelijke affaires, en de Portugese monarchie werd steeds minder populair. Dit kwam ook door de enorme staatsschuld, industriële verstoringen en door socialistische en republikeinse opstanden.
De koning probeerde de snel groeiende republikeinse en socialistische bewegingen de kop in te drukken door censuurmaatregelen en het aanstellen van premier João Franco als militair dictator.
Op 1 februari1908 was de koninklijke familie per koets onderweg van hun paleis Vila Vioçosa terug naar Lissabon. Toen ze in Lissabon onderweg waren naar het koninklijk paleis werden vanuit de menigte schoten afgevuurd op de koets. Koning Karel I stierf onmiddellijk. Met grote moed probeerde Amalia erger te voorkomen. Ze richtte zich op om haar lichaam als schild te gebruiken en mepte met haar enige wapen – een bos bloemen – op een van de schutters.[1] Het verhinderde niet dat Lodewijk Filips twintig minuten later stierf, maar haar jongste zoon prins Emanuel overleefde het drama. Hij was alleen geraakt in zijn arm. Koningin Amalia zelf bleef ongedeerd.
Emanuel werd vanaf dat moment de nieuwe koning als Emanuel II. Hij werd in belangrijke mate gesteund door zijn moeder. De voorzichtige hervormingspolitiek die Emanuel en Amalia inzetten, kwam echter te laat. Na de moord op een vooraanstaande republikein maakte de Oktoberrevolutie op 5 oktober 1910 een einde aan het bewind van Emanuel en werd de Eerste Portugese Republiek in het leven geroepen. Amalia verliet Portugal samen met de rest van de koninklijke familie en leefde haar verdere leven in ballingschap. Zij was de laatste koningin van Portugal.
Amalia stierf op 86-jarige leeftijd te Versailles. De Portugese marine bracht met een oorlogsschip haar stoffelijk overschot naar Lissabon. Daar werd ze op 29 november 1951 begraven in het Pantheon van São Vicente.
Voetnoten
↑Jean des Cars, Dictionnaire amoureux des monarchies, 2019, p. 270