Hij speelde soms een eigenaardige opening die alle schaaktheorie tartte. De openingszetten 1.e4 c5 2.Pf3 Da5 speelde hij zelfs op zware toernooien met wisselend succes. Hij was lange tijd een bekend figuur in de Nederlandse schaakwereld. Prins won in 1948 het Hoogovenstoernooi. Tijdens het Nederlands kampioenschap schaken 1965 werd hij op 52-jarige leeftijd schaakkampioen van Nederland. J.H. Donner reageerde hierop door te zeggen dat Prins geen paard van een loper kan onderscheiden, een verwijzing naar eerdere polemieken over het loperpaar.
"Zijn rubriek in Het Parool, een van de weinige die gewetensvol wordt samengesteld en waarin niet maar wat wordt afgerommeld, is geschreven in een eigen stijl. Hij gebruikt met een zekere voorkeur archaïsche woorden; heeft het begrip peripatetische koning ingevoerd en oud-wereldkampioen Tigran Petrosjan omschreef hij eens trefzeker als 'een niet om te krijgen duikelaartje'."[1]
In de openingstheorie hebben we een aantal varianten aan hem te danken. De bekendste Prinsvariant komt voor in de schaakopeningGrünfeld-Indisch, in de Russische variant, met de zetten: 1.d4 Pf6 2.c4 g6 3.Pc3 d5 4.Pf3 Lg7 5.Db3 dxc4 6.Dxc4 0-0 7.e4 Pa6 Eco-codeD 97.