De opmaak van dit artikel is nog niet in overeenstemming met de conventies van Wikipedia. Mogelijk is ook de spelling of het taalgebruik niet in orde. Men wordt uitgenodigd deze pagina aan te passen. Opgegeven reden: De vertaling en zinsbouw van sommige zinnen is nog niet in orde.
De Leipzig-Dresdner spoorweg-Compagnie (Duits:Leipzig-Dresdner Eisenbahn-Compagnie) (LDE) was tussen 1835 en 1878 een private spoorwegonderneming in de Duitse deelstaat Saksen.
De LDE exploiteerde onder anderen de eerste lange afstands spoorverbinding van Duitsland tussen Leipzig en Dresden.
Het idee voor een spoorweg die Leipzig moest verbinden met Strehla aan de Elbe, werd reeds voor 1830 geopperd door de Leipziger Kramermeister Carl Gottlieb Tenner. Daarna werd door de hoofd econoom van Saksen Friedrich List in 1833 in Leipzig zijn plannen voor een nationaal Duits spoorwegnet bekend, waarbij Leipzig zou verworden tot een centraal spoorwegknooppunt, werd Tenners Idee nieuw leven werd ingeblazen. Nog in hetzelfde jaar werd een spoorweg-Comité opgericht, dat op 20 November 1833, deze bood nog hetzelfde een Petitie voor de bouw van een spoorlijn tussen Leipzig en Dresden Dresden aan bij de eerste Saksischen Landtag in Dresden.
De oprichting van de vereniging
In 1835 werd vanuit een burgerinitiatief de Leipzig-Dresdner Eisenbahn-Compagnie opgericht door twaalf burgers uit Leipzig te weten door onder andere Albert Dufour-Féronce (1798–1861), Gustav Harkort (1795–1865), Carl Lampe (1804–1889) en Wilhelm Theodor Seyfferth (1807–1881). Vlak na pasen 1835 werden de aandelen van de vereniging binnen enkele uren uitgegeven en verkocht voor de prijs van 100 Thaler. Wat ervoor zorgde dat er een kapitaal van ruim 1 miljoen Thaler voor handen was voor de bouw. Op 6 mei 1835 stemde de regering ban Saksen in met de bijdrage van Thaler voor kaartjes e.d waardoor een totaal bedrag van 1,5 Miljoen Thaler beschikbaar was voor de bouw van de lijn.
De bouw van het baanvak Leipzig–Dresden
In oktober 1835 ondertekenden de Engelse ingenieurs Sir James Walker en Hawkshaw de geprojecteerde trajecten en spraken hun voorkeur uit voor de noordelijke variant die slechts 1.808.500 Thaler zou kosten boven de Meißen variant die (1.956.000 Thaler) zou gaan kosten.
Op 16 november 1835 begon men met de onteigening voor het baanvak tussen Leipzig en de brug over de Mulde ten noorden van Wurzen.
Op 1 maart 1836 werd de eerste spadesteek gedaan voor de aanleg van dit baanvak. De projectleiding voor het gehele project was n handen van Karl Theodor Kunz de directeur van van het Saksische hoofd waterschap.
Toen verbood de gemeenteraad van de stad Strehla de bouw van de spoorlijn, hierdoor stak de lijn zeven kilometer zuidelijker in Riesa de Elbe over.
Op 7 April 1839 reed de eerste trein over de Elbebrug bij Riesa
De ingebruikname van het traject gebeurde in meerdere stukken.
16 september 1838: Oberau–Coswig–Weintraube (13,44 km)
3 november 1838: Dahlen–Oschatz (9,56 km)
21 november 1838: Oschatz–Riesa (13,07 km)
7 april 1839: Riesa–Oberau (28,45 km)
Op 7 april 1839 werd tezamen met het gereedkomen van de Elbebrug bij Riesa, werd net als deze het gehele traject ven de LDE tussen het Dresdner Bahnhof in Leipzig en Dresden geopend. De sporen reden volgen Engels Voorbeeld tot 1884 met Linksverkeer bereden.
Bouw en ingebruikname van nieuwe lijnen
Op 1 december 1860 nam de Leipzig-Dresdner Eisenbahn een aftakking in gebruik. Deze boog in Coswig (Saksen)Coswig van de hoofdspoorlijn af in de richting van Meißen. Op 14 mei 1866 nam men de zijlijn tussen Borsdorf en Grimma; op 28 oktober 1867 ook naar Leisnig, op 2 Juni 1868 naar Döbeln, op 25 oktober 1868 naar Nossen en op 22 december 1868 de tot aan Meißen verlengde spoorlijn, waarmee er nu ook een zuidelijke parallel tussen Borsdorf en Coswig voltooid was.
Nadat men op 15 juli 1873 de lijn van Nossen naar Freiberg, als zijtak van de lijn Nossen–Moldau, in aanleg ging werd deze vanaf 2 november 1875 Muldau/Sa. verlengd. Zo bereikte men op 15 August 1876 met de extensie naar Moldau de Boheemse grens.
Tussen 1851 en 1878 exploiteerde men in Leipzig ook een 5,0 km lang enkelsporig verbindingsspoor tussen de stations Leipzig-Bayerischer Bahnhof en het station van de Sächsisch-Bayerischen Eisenbahn, dat in een grote boog om de stad heen liep en uiteindelijk aan de noordkant aansloot op het Dresdner Bahnhof.
De op 14 oktober 1862 geopende Großenhainer Zweigbahn kwam op 1 juli 1869 in handen van de LDE.
Op 15 oktober 1875 opende de Leipzig-Dresdner Eisenbahn en spoorverbinding tussen Riesa en Elsterwerda, (sinds 1815 gelegen in het koninkrijk Pruisen), dat sinds 17 juli 1875 met Berlijn en Dresden verbonden was.
Samenvoeging met de staatspoorwegmaatschappij
Na het instorten van de brug over de Elbe in Riesa besloot de aandeelhoudersvergadering van de LDE op 29 maart 1876 tot de verkoop van de maatschappij aan de staat Saksen. Op 1 juli 1876 ging de Leipzig-Dresdner spoorweg op in de Koninklijke Saksische Staatsspoorwegen.
Baanvakken
Baanvak Leipzig–Dresden (* 1839)
Baanvak Leipzig Bayerischer Bahnhof–Leipzig Dresdner Bahnhof (1851–1878)
Baanvak Borsdorf–Coswig (* 1860/1868)
Baanvak Großenhain–Priestewitz (1868 Aangekocht)
Baanvak Riesa–Elsterwerda (* 1875)
Baanvak Nossen–Freiberg–Moldau (* 1876)
Baanvakken welke ook beheerd werden door de LDE
Baanvak Großenhain–Priestewitz (1862–1868)
Baanvak Großenhain–Cottbus (1870–1874)
Locomotieven
De Leipzig-Dresdner Eisenbahn-Compagnie (LDE) nam tussen 1837 en 1839 met de opening van meerdere deelstukken de taak van personenvervoer op zich en was daarmee de eerste Duitse lange-afstands spoorwegmaatschappij.
Na bijna 30 jaar zelfstanding de hebben gewerkt ging de LDE op 1 juni 1876 op in de Koninklijke Saksische staatsspoorwegen.
De Locomotieven van de LDE werden uitsluitend met Namen aangeduid.
Udo Becher: Die Leipzig-Dresdner Eisenbahn-Compagnie. transpress VEB Verlag für Verkehrswesen, Berlin 1981.
Die Leipzig-Dresdner Eisenbahn, Anfänge und Gegenwart einer 150-jährigen, hrsg. v. Fritz Borchert, transpress VEB Verlag für Verkehrswesen, Berlin 1989, ISBN 3-344-00354-2
Panorama der Eisenbahn zwischen Leipzig und Dresden, Koedition der Verlage transpress, Berlin und Tourist, Berlin/Leipzig, 1989, Hrsg. Gerhard Schlegel, ISBN 3-344-00348-8, Reprint eines Originals von 1839