De kagyütraditie gaat terug op Marpa (1012-1097), ook wel de vertaler (lotsawa) genoemd. Marpa verbreidde de mahamudra-lijn die was overgeleverd door Tilopa (988-1069) en Naropa (1016-1100). Hij is een van de grote vertalers die de traditie van de nieuwe vertalingen (sarma) vestigde. Tot de sarmascholen behoren ook de sakya en gelug.
De belangrijkste leerling van Marpa in Tibet was Milarepa (1042-1123). De belangrijkste leerlingen van Milarepa waren de tertönRechung Dorje Dragpa (Rechungpa) (1084-1161), die de levensgeschiedenis van Milarepa overleverde, en de monnik Gampopa (1079-1153) uit Dagpo.
Van Gampopa werd ook in het westen zijn lamrimJuwelen Ornament van Bevrijding bekend. Hij ontwikkelde voor de kagyüscholen een vorm van onderrichting, waarbij hij de kloosterlijke traditie van de vroegere kadamtraditie samensmolt met de yogitraditie van de Indiase meesters.
Omdat de school sterk op de praktijk is georiënteerd, wordt de linie de 'mondelinge' of 'vervolmakende' school genoemd. Haar kracht put ze uit de sterke verbinding tussen leraar en leerling. Er zijn vier grotere en acht kleinere scholen die zijn terug te voeren op de vier belangrijkste leerlingen van Gampopa. Tegenwoordig zijn de meeste scholen versmolten tot de karma kagyü-linie, waarvan de karmapa spiritueel leider is.
De kagyütraditie is traditioneel onderverdeeld in vier grote en acht kleinere scholen. Daarnaast zijn er nog veel andere kagyürichtingen en aftakkingen.
Gampopa Dagpo Lhadje had vier hoofdleerlingen die daarna elk een school oprichtten.
Hiertoe tellen:
Van Phakmo Trupa Dorje Gyalpo (1110-1170) vertrokken acht verdere, zogenaamde kleine kagyüscholen. Hoewel ze kleine scholen heten, zijn er van enkele van grotere betekenis dan sommige grote scholen. Het gaat om de volgende scholen:
Van deze kagyüscholen zijn nog weinig als zelfstandige school voortbestaan. Een andere school die uit onder meer de kagyülijn voort is gekomen, is de Rimé-beweging.