Josephus Maria Thomas Lambeaux, bekend alsJef Lambeaux (Antwerpen, 14 januari1852 - Sint-Gillis, Brussel, 5 juni1908) was een Belgisch beeldhouwer.[1] Hij was de zoon van een Waalse vader en een Vlaamse moeder. Door die dubbele beïnvloeding voelde hij zich een echte Belg. Hij kon zich een wereld scheppen in de zin van Tijl Uilenspiegel vermengd met dionysische vreugde. Hij is ook de broer van de kunstschilder Jules Lambeaux.
Zijn eerste werk "Oorlog" werd tentoongesteld in 1871. Dit werd gevolgd door een lange reeks humoristische, pittoreske groepen, zoals "Dansende kinderen", "Het Geluksgetal" en "Een ongeluk" (1875). Daarna vertrok hij naar Parijs, waar hij een ellendig leven had. Hier maakte hij "De Bedelaar" en "De Kus" (1881), beschouwd als zijn meesterwerk. Bij een bezoek aan Italië, werd hij sterk geïmponeerd door de beeldhouwwerken van Giambologna. Hierdoor kreeg hij een grote voorkeur voor de effecten van kracht en beweging in de menselijke figuur.
In 1883 werd hij een der stichtende leden van de kunstenaarskring "Les XX" (Les Vingt), maar hij gaf reeds zijn ontslag na het eerste Salon in 1884 wegens zijn onvrede met de te avant-gardistische ideeën van de groep.
De Brabofontein (1887) op de Grote Markt in Antwerpen, geïnspireerd op de bewegingseffecten in het werk van Giambologna, is uitgegroeid tot het officiële symbool van de stad Antwerpen. Het beeldt Silvius Brabo uit, de legendarische stichter van Antwerpen. Op het voetstuk ziet men zeemeerminnen, zeerobben en andere zeedieren, uitgebeeld met een soepelheid die reeds art nouveau anticipeert.
Buiten de hieronder vermelde werken, produceerde hij een groot aantal beeldhouwwerken zoals "De Roof van het Arendsnest" (1890). Zijn "Dronkenschap", vertoond op de Salon van Brussel in 1893, bezorgde hem veel kritiek omwille van de sensuele weergave van het menselijk vlees. Jean Delville bezorgde hem de bijnaam "Michelangelo van de goot". Maar het jaar hierop, na de tentoonstelling ervan in Parijs, kreeg hij hiervoor wel een onderscheiding van het Legioen van Eer.
Zijn werk "Triomf van de Vrouw" (1901) veroorzaakte op de Wereldtentoonstelling van 1905 in Luik grote commotie vanuit katholieke kringen. Het reusachtige haut-reliëf "De menselijke driften" (1886-1898) in Carrara-marmer, op basis van een minutieus uitgewerkte houtskooltekening op ware grootte tentoongesteld tijdens de Salon van Gent in 1889, getuigt van grote zinnelijkheid en barokke zwier. Het beeld kreeg wel in het begin kritiek omdat het een en al beweging weergaf, maar in feite weinig innerlijk gevoel.
Hij vervaardigde ook een groot aantal portretbustes, zoals van Hendrik Conscience, Henri de Braekeleer en de Brusselse burgemeester Charles Buls. Zijn vele andere werken beelden ook nimfen uit, groepen van bosgoden, bacchanten en centauren. Zijn "Godin van de Bocq" (1901) bleef tot 1976 opgeborgen in de kelders van het Gemeentehuis van Sint-Gillis, wegens "te indecent" bevonden in de 19de eeuw. Nu staat het op het plein voor het gemeentehuis.[3] Het werk "Gebeten faun", besteld voor het parc de la Boverie in Luik, veroorzaakte opnieuw schandaal. Het werd teruggestuurd, maar brak onderweg. De regering zorgde voor een nieuw exemplaar.
Hij werd bevriend met de kunstschilder Alfred Bastien en zij woonden zelfs een tijdje samen. Bastien stond ook model voor het standbeeld ter ere van bouwmeester Pieter Appelmans (rechts van de kathedraal van Antwerpen), onthuld in 1935.[4]
Op het einde van zijn leven werden zijn werken eerder een herhaling in de zin van zijn vroegere werken. Hij werkte voort op zijn technische vaardigheid zonder verdere vernieuwing. Hij had succes bereikt. Hij had gedurende zijn loopbaan wel twintig bestellingen gekregen voor monumentale werken in de openbare ruimte.
Lambeaux noemde zichzelf een realist en geenszins een symbolist. Zijn marmeren stukken zijn niet poëtisch of filosofisch. Hij wilde enkel op eclectische wijze de beweging en de zwier van zijn modellen weergeven. Dit was wel typisch voor Lambeaux. Hij wilde eerder het oog aanspreken dan het intellect. De bronzen sculptuur met een afbeelding van zichzelf, beeldt hem uit als een "vervloekte poëet", wat hij geenszins was.
Sint-Gillis had hem in 1898 een museum beloofd, als hij maar genoeg werken naliet aan het museum. Maar het werd nooit gebouwd. Deze stukken waren opgeslagen bij een buur maar werden vernield door een bombardement in de Tweede Wereldoorlog. In 2006 werd er een vereniging "ASBL Musée Jef Lambeaux" opgericht ter promotie van de bouw van een museum voor Jef Lambeaux.
Twee monumentale heraldische leeuwen (1876), afkomstig van de ingang van het voormalige roofdierengebouw, uitgang Ploegstraat van Zoo van Antwerpen; natuursteen.[16]
Aan de Kleine Zavel in Brussel : één van de 10 grote arduinen standbeelden van beroemde personages: Abraham Ortelius (1889) en twee van de 48 bronzen figuren, die de Brusselse gilden en ambachten voorstellen, bovenop de natuurstenen pilaren van de prachtige smeedijzeren balustrade rond het park : "de Blekers" en "de Ketelmakers of Koperslagers en Bronsgieters", beide van 1882.[24],[25]
Het dwaze lied (1901), Palmerstonlaan, Margaretasquare, Brussel; brons.[50]
De zes monumentale figuren van 1903 op de gevel van het Hansahuis voor von Mallinckrodt (hoek van de Suikerrui, de Ernst van Dijckkaai en de Kaasstraat te Antwerpen): de Rijn, de Schelde, de Wezer, de Elbe, de Scheepvaart en de Handel (Mercurius); brons.[51]
Biographie Nationale Tome 44: LAMBEAUX (Joseph-Marie-Thomas, dit Jef), Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, Bruxelles, Établ. Émile Bruylant, 1985, pp. 665-678
Cent cinquante ans de vie artistique : documents et témoignages d'académiciens membres de la Classe des beaux-arts : présentés à l'occasion du cent cinquantième anniversaire de l'indépendance de la Belgique - La Section de Sculpture par Nat Neujean, éd. Académie royale de Belgique, Bruxelles, Belgique, 1980, p. 117
↑Biographie Nationale Tome 44: LAMBEAUX (Joseph-Marie-Thomas, dit Jef), Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, Bruxelles, Établ. Émile Bruylant, 1985, pp. 665-978
↑Biographie Nationale Tome 44: LAMBEAUX (Joseph-Marie-Thomas, dit Jef), Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, Bruxelles, Établ. Émile Bruylant, 1985, p. 675