Na Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is Italië de vierde industriestaat van Europa. De industrie is geconcentreerd in het noorden, in het bijzonder in de "gouden driehoek" van Milaan-Turijn-Genua.
Italië begon in vergelijking met andere Europese naties laat te industrialiseren. Tot de Tweede Wereldoorlog was het nog grotendeels een landbouwland. Na de Tweede Wereldoorlog transformeerde Italië zich echter snel van een agrarisch land naar een moderne industriële natie. Tussen 1950 en 1980 zag Italië het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking met 200% toenemen. De jaren 50 en 60 van deze periode staan bekend als de jaren van het Italiaanse economische wonder.
De economie van Italië heeft zich zo geleidelijk omgevormd, van voedsel en textiel naar techniek, staal en chemische producten. Belangrijkste producten zijn ijzer, staal, en andere metaalproducten; geraffineerde aardolie; chemische producten; elektro en niet-elektrische machines; motorvoertuigen; textiel en kleding; afgedrukte materialen; en plastiek. Hoewel veel van de belangrijkste industrieën van Italië genationaliseerd zijn, is er de laatste jaren een belangrijke beweging richting privatisering geweest.
Geografie
De voedselindustrie is minder geconcentreerd in een bepaald gebied. Pastafabrieken zijn vooral in Zuid-Italië en op Sicilië te vinden. De tomaten- en groenteteelt vindt men vooral rond steden als Napels en Salerno. Andere belangrijke steden zijn Milaan (panettone) en Perugia (chocolade).
Ook wat de chemische industrie betreft zijn Milaan en Turijn erg belangrijke steden. In deze steden zijn belangrijke hoofdgebouwen gevestigd van o.a. Pirelli en Montedison. Italië bezit een van de grootste chemische industrieën in de wereld.