Styrum was een rijksonmiddellijke heerlijkheid binnen het Heilige Roomse Rijk. De heerlijkheid Styrum bezat geen zetel in de Rijksdag en ook niet in een kreitsdag. Het kleine gebied was een afsplitsing van het graafschap Limburg (Lenne) en lag als enclave binnen het tot de hertogdom Berg behorende heerlijkheid Broich. Het hiërarchisch primaat van zitting in de Rijksdag kwam ten tijde van de latere opvolgende gravenhuizen van het graafschap Limburg (Hohenlimburg) toe.
Omstreeks 1200 was de zoon van graaf Frederik van Altena-Isenberg, Dirk van Limburg in het bezit van Mülheim an der Ruhr en het daarbij gelegen Styrum. Na de dood van Diederik I van Limburg omstreeks 1301 vererfde zijn graafschap Limburg en heerlijkheid Styrum:
Zijn kleinzoon Diederik volgde zijn vooroverleden vader Johan op in de heerlijkheid Styrum aan de Ruhr.
De heerlijkheid Oberstein gaat verloren door de Franse bezetting van de linker Rijnoever in 1797. Paragraaf 6 van de Reichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803 kende de graaf van Limburg-Styrum voor het verlies van de heerlijkheid Oberstein een eeuwigdurende rente van 12.200 gulden toe.
In artikel 24 van de Rijnbondakte van 1806 worden de heerlijkheden van Limburg-Styrum (en Broich) onder de soevereiniteit van het groothertogdom Berg gesteld: de mediatisering.