Lebrun was een vriendelijke, erudiete man met een grote belangstelling voor en kennis van de klassieken. Hij gaf onder andere een vertaling uit van Torquato Tasso's Jérusalem délivré (1774) en l'Odysée (1819). Hij was een goed jurist en wist veel van economie en financiën.
Biografie
Ancien régime
Lebrun werd geboren in het gehucht La Bouchelière, bij Saint-Sauveur-Lendelin, als vierde zoon van Paul Lebrun, een kleine landeigenaar, en Louise Le Cronier. Hij begon zijn opleiding aan het college van Coutances. Daarna studeerde hij aan het college van Grassin, in Parijs, waar hij zich in talen bekwaamde. Op zijn twintigste sprak hij vloeiend Latijn, Grieks, Italiaans, Spaans en Engels. Hij sloot zijn opleiding af met een studie filosofie aan het College van Navarra,
Hij begon in 1762 een carrière als advocaat. Daarna was hij achtereenvolgens koninklijk censor (1766) en inspecteur-generaal van kroondomeinen (1768). Lebrun werd een van de belangrijkste adviseurs van minister van Justitie René Nicolas de Maupeou. Hij nam deel aan de strijd tegen de parlementen. In 1771 werd het Parlement van Parijs ontbonden. Malesherbes pleitte voor het voortbestaan, maar werd verbannen naar zijn buitenverblijf. Lebrun ging samen met Maupeou in 1774 (politiek) ten onder toen Lodewijk XV stierf. Lodewijk XVI stuurde Maupeou de laan uit en herstelde de parlementen. Na zijn val leefde Lebrun een tijd lang teruggetrokken op zijn buiten in Grillon. Beïnvloed door de boeken van Jean-Jacques Rousseau wijdde Lebrun zich aan de literatuur. Hij vertaalde Torquato Tasso's, Jerusalem bevrijd (1774) en de Ilias (1776) en de Odyssee van Homerus. Pas tijdens het kabinet van Jacques Necker kwam hij weer in beeld dankzij Neckers vriendschap jegens hem. Hij bekleedde weliswaar geen officieel ambt, maar trad weer op als adviseur.
Op 1 januari 1811 trad het Franse bestuur in werking. Lebrun werd op die dag gouverneur-generaal over zes departementen. De opname van “Hollande” in het keizerrijk Frankrijk in 1810 betekende dat Nederland nu ook te maken kreeg met het labyrint van de Parijse bureaucratie.[5] In maart 1811 schreef hij aan Napoleon dat de conscriptie goed verliep.[6] Op 11 april 1811 liet hij de inwoners van de Jodenbreestraat ontwapenen, nadat die dag een conscriptieoproer had plaatsgevonden.[7] Toen op 20 september Franse douaniers in Nederland met stenen werden bekogeld, eiste Napoleon dat de schuldigen voor een militaire rechtbank werden gedaagd, maar Lebrun weigerde hieraan gehoor te geven.[8] Napoleon wilde alle protestantse kerken verenigen, maar Lebrun was hiertegen.[9]
In april 1813 zou een Nationale Garde worden opgericht. Binnen enkele dagen na de bekendmaking braken er onlusten uit in diverse plaatsen.[10] Velen weigerden zich te laten registreren. Gabriel Jean Joseph Molitor sloeg de relletjes neer, maar wilde in oktober 1813 alle troepen uit Nederland terugtrekken. Lebrun achtte de situatie hopeloos. Molitor trok zich terug op Utrecht. Op 15 november braken er rellen uit in Amsterdam bij de Haarlemmerpoort, die zich uitbreidde naar Kattenburg.[11] De volgende dag verliet Lebrun de stad. Hij vertrok via Utrecht, Gorinchem en Antwerpen naar Parijs.[12] Op 20 november riepen Gijsbert Karel van Hogendorp, Frans Adam van der Duyn van Maasdam en Leopold van Limburg Stirum als Driemanschap van 1813, een Voorlopig Bestuur uit.[13]
Homan, G.D. (1978) Nederland in de Napoleontische Tijd 1795-1815.
Joor, J. (2000) De Adelaar en het Lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de Inlijving bij het Franse Keizerrijk (1806–1813).
Hans Schoots (2010) 'Gouverneur van Nederland' in: Historisch Nieuwsblad 5-2010.