Radziwiłł ijverde naar het herstel van een koninkrijk Polen op het grondgebied van de provincie Zuid-Pruisen, maar zijn streven naar een nieuwe Poolse staat in personele unie met Pruisen vond bij zijn landgenoten weinig bijval. Concrete Pruisische plannen in deze richting liepen op niets uit door de nederlaag in de Slag bij Jena en Auerstedt (1806). Toen Pruisen op het Congres van Wenen (1815) het Poolse Groothertogdom Posen kreeg toebedeeld, werd Radziwiłł stadhouder van deze provincie. In deze overwegend adviserende functie steunde hij de Poolse zaak zoveel hij kon, maar bereikte hij geen grote veranderingen.
Zijn politieke carrière, al eerder ondermijnd door de vruchteloze onderhandelingen over een huwelijk tussen zijn dochter Elisa en prins Wilhelm van Pruisen, kwam tot een einde in de Novemberopstand van 1830-1831. Hij verloor - mede door de rol die zijn broer Michał Gedeon in de opstand speelde - in 1831 zijn stadhouderspost en werd in 1833 uit de overheidsdienst ontslagen. Hij stierf nog datzelfde jaar.
Bekender dan om zijn weinig succesvolle politieke loopbaan is Radziwiłł als mecenas en (ongeschoold) musicus. Hij onderhield banden met grote kunstenaars als Niccolò Paganini, Johann Wolfgang von Goethe, Frédéric Chopin en Ludwig van Beethoven. Zelf zong hij niet onverdienstelijk, speelde hij goed cello en componeerde hij enkele werken die in vakkringen veel aandacht kregen, met name zijn toneelmuziek op Goethes Faust. Ook schreef hij liederen met piano en cello en met gitaar en cello.
Huwelijk en kinderen
Radziwiłł was sinds 1796 gehuwd met Frederika Dorothea Louise Philippine van Pruisen (1770-1836), een dochter van prins Ferdinand, zoon van Frederik Willem I. Antoni was katholiek, zijn vrouw Luise protestant. Hun zonen werden katholiek gedoopt, hun dochters protestant. Uit het huwelijk werden onder andere de volgende kinderen geboren die allen de erfelijke titel Fürst(in) erfden: